2TH Grammatica Woordsoorten herhaling

Deze les...
- Herhaling woordsoorten 
- Oefening woordsoorten
- Zelfstandig woordsoorten oefenen


1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Deze les...
- Herhaling woordsoorten 
- Oefening woordsoorten
- Zelfstandig woordsoorten oefenen


Slide 1 - Slide

Herhaling grammatica woordsoorten
Pak pen en papier,
want je gaat flink aan de slag!

Aan het eind van de les moet je een foto van je werk uploaden.

Slide 2 - Slide

Herhaling grammatica woordsoorten
Noteer de volgende woordsoorten/afkortingen onder elkaar.
Sla ten minste twee regels over tussen de verschillende woordsoorten!
- werkwoord (ww)
- lidwoord (lw)
- zelfstandig naamwoord (zn)
- bijvoeglijk naamwoord (bn)
- voorzetsel (vz)

Slide 3 - Slide

Herhaling grammatica woordsoorten
Noteer achter de woordsoorten hoe je ze kunt herkennen.
Weet je het niet? Pak je boek erbij of roep hulp in van Google!
- werkwoord (ww)
- lidwoord (lw)
- zelfstandig naamwoord (zn)
- bijvoeglijk naamwoord (bn)
- voorzetsel (vz)
timer
5:00

Slide 4 - Slide

Herhaling grammatica woordsoorten
Controleer je antwoorden en vul ze zo nodig aan:
- werkwoord (ww)
     > geeft aan wat iets/iemand doet of overkomt
     > persoonsvorm, voltooid deelwoord, hele werkwoord
- lidwoord (lw)
     > de, het (bepaald lidwoord)
     > een (onbepaald lidwoord)

Slide 5 - Slide

Herhaling grammatica woordsoorten
Controleer je antwoorden en vul ze zo nodig aan:
- zelfstandig naamwoord (zn)
     > mensen, dieren, planten, dingen (medipladi)
     > kan een lidwoord voor staan
     > kan een bijvoeglijk naamwoord voor staan
     > kan (meestal) in het meervoud staan
     > kan (meestal) een verkleinwoord van gemaakt worden
     > ook namen zijn zn!


Slide 6 - Slide

Herhaling grammatica woordsoorten
Controleer je antwoorden en vul ze zo nodig aan:
- bijvoeglijk naamwoord (bn)
     > zegt iets over een zelfstandig naamwoord
     > kan zowel voor als achter het zelfstandig naamwoord staan
- voorzetsel (vz)
     > korte woordjes: om, achter, naast, bij, tussen, tijdens, langs, voor, ...
     > geven een plaats/richting aan
     > 'kastwoorden' of 'feestjewoorden'
    

Slide 7 - Slide

Kende je deze vijf woordsoorten nog?
A
Ja, ik wist alles nog
B
Het meeste wist ik nog
C
Ik herkende de meeste dingen tijdens het nakijken
D
Nee, ik vond het echt heel moeilijk

Slide 8 - Quiz

Noteer ww, lw, zn, bn en vz
Schrijf het woord op en noteer de juiste woordsoort er achter. Kun je een woord niet benoemen? Ze dan een x.

1. De behendige jongen klom op de hoge boekenkast.
2. Mevrouw Bouma bewaart de rode druiven in een plastic verpakking.
3. De rivier de IJssel stroomt tussen Kampen en IJsselmuiden.
4. Wanneer krijgen we de cijfers van de toets?

Slide 9 - Slide

1. De = lw
    behendige = bn
    jongen = zn
    klom = ww
    op = vz
    de = lw
    hoge = bn
    boekenkast = zn
2. Mevrouw = zn
    Bouma = zn
    bewaart = ww
    de = lw
    rode = bn
    druiven = zn
    in = vz
    een = lw
    plastic = bn
    verpakking = zn

Slide 10 - Slide

3. De = lw
     rivier zn
    de = lw
    IJssel = zn
    stroomt = ww
    tussen = vz 
    Kampen = zn
    en = x (voegwoord)
    IJsselmuiden = zn
4. Wanneer = x (bijwoord)
     krijgen = ww
     we = x (pers. vnw)
     de = lw
     cijfers = zn
     van = vz
     de = lw
     toets = zn

Slide 11 - Slide

Hoe ging de vorige opdracht?
A
Goed, ik had (bijna) alles goed
B
Voldoende, ik had het meeste goed
C
Matig, ik had toch wel veel fouten
D
Nog niet goed, ik heb hulp nodig

Slide 12 - Quiz

Aan de slag!
- Maak zo nodig H1 Woordsoorten af.
Heb je die al af? Dan heb je geen huiswerk.

Slide 13 - Slide