unit 3 lesson 1 en 2

1 / 49
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Unit 3: Choices
SE op woensdag 15 februari 
Lees SE in week 12
Mondeling SE in week 14


Slide 2 - Slide

'If' Sentence

Slide 3 - Slide



- Aan het eind van deze les weet ik wanneer ik if sentence moet gebruiken.
- Aan het eind van deze les weet ik hoe ik de 'if' sentences moet maken.

Slide 4 - Slide

'If' Sentence(1)
Voorwaarden(bijzin) ---->gevolgen(hoofdzin)
  • If you press this button, the doorbell rings. 
  • The dough rises, if you add yeast. 
  • If you leave now, you'll be in time.

Slide 5 - Slide

'If' Sentence(2)
3 variaties op voorwaardelijke bijzin.
  1. FEIT
  2. Als je (bijna) zeker weet dat iets gaat gebeuren.
  3. Als je (bijna) zeker weet dat iets niet gaat gebeuren.

Slide 6 - Slide

'If' Sentence FEIT
In bijzin if + present simple
In de hoofdzin de present simple
If  you melt ice, it becomes water.
The light goes on if you press the switch.
Water vaporises if you boil it at 100 degrees 

Slide 7 - Slide

'If' Sentence waarschijnlijk
In bijzin If + present simple
In hoofdzin will+ hele werkwoord

If you help me, I'll give you some chocolate.
If I recieve an invitation, I will go to the party.


Slide 8 - Slide

If I ..............(to study), I .................... (to pass) the exams.(waarschijnlijk)

Slide 9 - Open question

If Rita............. (to forget) her homework, the teacher
............. (to give) her a low mark.(waarschijnlijk)

Slide 10 - Open question

If I .........(to go) to the cinema, I .................. (to watch) an interesting film.(onwaarschijnlijk)

Slide 11 - Open question

If we ................. (to win) the lottery, we.....................
(to fly) to San Francisco.(onwaarschijnlijk)

Slide 12 - Open question



- Aan het eind van deze les weet ik wanneer ik if sentence moet gebruiken.
- Aan het eind van deze les weet ik hoe ik de 'if' sentences moet maken.

Straks maak je in de online oefeningen met de if-sentence

Slide 13 - Slide


Possession
Bezit

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

De pen van Sophie
A
Sophies pen
B
Sophie's pen
C
Sophies' pen
D
the pen of Sophie

Slide 20 - Quiz

De scooter van Lucas
A
Lucas' scooter
B
Lucas's scooter
C
Lucas scooter's
D
The scooter of Lucas

Slide 21 - Quiz

Het dak van het huis
A
The house's roof
B
the house of the roof
C
the roof of the house
D
The houses' roof

Slide 22 - Quiz

Het huis van James

Slide 23 - Open question

word order

Slide 24 - Slide

De plaats van een bijwoord in de zin
(bijwoord van frequentie/ onbepaalde tijd)


 Deze bijwoorden van frequentie zijn voor ons wat moeilijker.

Eerst wat testvraagjes...

Slide 25 - Slide

are-at home-never-they
A
they never at home are
B
they never are at home
C
at home they never are
D
they are never at home

Slide 26 - Quiz

drinks-she-water-always
Zet in de juiste volgorde!
A
she drinks always water
B
always drinks she water
C
water drinks she always
D
she always drinks water

Slide 27 - Quiz

Wordorder
Het bijwoord zet je achter het werkwoord to be:

- She is always happy to see her dog again.
- My sisters are often off to the beach together.
- He isn't frequently at the gym.

Slide 28 - Slide

Wordorder
De positie van een bijwoord van frequentie in een zin
Het bijwoord staat voor het hoofdwerkwoord in de zin (behalve bij 'to be'):

- I never liked that boy.
- My friends usually arrive on time.
- Bart sometimes forgets to clean his room.

Slide 29 - Slide

Wordorder
Met een bijwoord van frequentie (adverb of frequency) kun je bijvoorbeeld aangeven hoe vaak je iets doet of gebruikt.

Een adverb of frequency is bijvoorbeeld:
always, sometimes, often, rarely, never, usually,...
De plaats van dit woord in de zin is anders dan in het Nederlands.

Slide 30 - Slide

Wordorder
Als er ook een hulpwerkwoord in de zin staat (have, will, must, might, could, would, can, etc.), dan staat het bijwoord achter het eerste hulpwerkwoord:

- They would hardly ever be that rude to him.
- Philip has occasionally beaten me at the tenniscourt.
- Marie could never have organised that holiday without me.

Slide 31 - Slide

on holiday-will-always-we-go

Slide 32 - Open question

Zet OFTEN op de goede plek!
We eat chips.
(denk aan hoofdletter en punt)

Slide 33 - Open question

are-we-at school-usually

Slide 34 - Open question

Zet in de juiste volgorde!
eat-we -goldfish-never

Slide 35 - Open question

a letter-never-she-writes

Slide 36 - Open question

Aantekeningen: Wordorder
Dus:    het bijwoord staat...
  • VOOR 1 werkwoord
  • TUSSEN twee werkwoorden
  • ACHTER  een vorm van to be(am-are-is-was -were)


Slide 37 - Slide


Possession
Bezit

Slide 38 - Slide

Grammar 12: possesive pronouns

Je gebruikt bezittelijke voornaamwoorden om aan te geven van wie iets is. Je kunt vaak op twee manieren zeggen dat iets van jou of iemand anders is. 

Slide 39 - Slide

Welke 2 manieren?
My (mijn)                   - mine (van mij)
your (jouw, uw)       - yours (van jou, van u)
his (zijn)                     - his (van hem)
her (haar)                  - hers (van haar)
its (zijn, haar)           - x
our (onze)                  - ours (van ons)
your (jullie)                - yours (van jullie)
their (hun)                 - theirs (van hen)

Slide 40 - Slide

Voorbeeld:
1. This is my bag - This bag is mine.
(Dit is mijn tas - Deze tas is van mij)

2. That is your car - that car is yours.
(Dat is jouw auto - Die auto is van jou)

3. Those are her shoes - those shoes are hers. 
(Dat zijn haar schoenen - Deze schoenen zijn van haar). 

Slide 41 - Slide

That are .......... parents.
A
ours
B
our

Slide 42 - Quiz

This cat is ..........
A
my
B
mine

Slide 43 - Quiz

These pencils are ........
A
their
B
theirs

Slide 44 - Quiz

That is .............. backpack
A
your
B
yours

Slide 45 - Quiz

De boeken van de kinderen
(boeken: Books, Kinderen: Children)

Slide 46 - Open question

De top van de boom
(top: tip, boom: tree)

Slide 47 - Open question

Hoe goed snap je 'bezit'?
😒🙁😐🙂😃

Slide 48 - Poll

Now do the following exercises:
Unit 3, lesson 1, exercises 5, 6.1-7, 6.8-15, 7A, 7B, 8
In lesson 1, 'practise more' exercises: grammar 1,2,3,4,5,6

Unit 3, lesson 2: 12 t/m 18 & practise more

Slide 49 - Slide