This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Unit 3: Choices
SE op woensdag 15 februari
Lees SE in week 12
Mondeling SE in week 14
Slide 2 - Slide
'If' Sentence
Slide 3 - Slide
- Aan het eind van deze les weet ik wanneer ik if sentence moet gebruiken.
- Aan het eind van deze les weet ik hoe ik de 'if' sentences moet maken.
Slide 4 - Slide
'If' Sentence(1)
Voorwaarden(bijzin) ---->gevolgen(hoofdzin)
If you press this button, the doorbell rings.
The dough rises,if you add yeast.
If you leave now, you'll be in time.
Slide 5 - Slide
'If' Sentence(2)
3 variaties op voorwaardelijke bijzin.
FEIT
Als je (bijna) zeker weet dat iets gaat gebeuren.
Als je (bijna) zeker weet dat iets niet gaat gebeuren.
Slide 6 - Slide
'If' Sentence FEIT
In bijzin if + present simple
In de hoofdzin de present simple
If you melt ice, it becomes water.
The light goes on if you press the switch.
Water vaporisesif you boil it at 100 degrees
Slide 7 - Slide
'If' Sentence waarschijnlijk
In bijzin If + present simple
In hoofdzin will+ hele werkwoord
If you help me,I'll give you some chocolate.
If I recieve an invitation, I will go to the party.
Slide 8 - Slide
If I ..............(to study), I .................... (to pass) the exams.(waarschijnlijk)
Slide 9 - Open question
If Rita............. (to forget) her homework, the teacher ............. (to give) her a low mark.(waarschijnlijk)
Slide 10 - Open question
If I .........(to go) to the cinema, I .................. (to watch) an interesting film.(onwaarschijnlijk)
Slide 11 - Open question
If we ................. (to win) the lottery, we..................... (to fly) to San Francisco.(onwaarschijnlijk)
Slide 12 - Open question
- Aan het eind van deze les weet ik wanneer ik if sentence moet gebruiken.
- Aan het eind van deze les weet ik hoe ik de 'if' sentences moet maken.
Straks maak je in de online oefeningen met de if-sentence
Slide 13 - Slide
Possession
Bezit
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
De pen van Sophie
A
Sophies pen
B
Sophie's pen
C
Sophies' pen
D
the pen of Sophie
Slide 20 - Quiz
De scooter van Lucas
A
Lucas' scooter
B
Lucas's scooter
C
Lucas scooter's
D
The scooter of Lucas
Slide 21 - Quiz
Het dak van het huis
A
The house's roof
B
the house of the roof
C
the roof of the house
D
The houses' roof
Slide 22 - Quiz
Het huis van James
Slide 23 - Open question
word order
Slide 24 - Slide
De plaats van een bijwoord in de zin (bijwoord van frequentie/ onbepaalde tijd)
Deze bijwoorden van frequentie zijn voor ons wat moeilijker.
Eerst wat testvraagjes...
Slide 25 - Slide
are-at home-never-they
A
they never at home are
B
they never are at home
C
at home they never are
D
they are never at home
Slide 26 - Quiz
drinks-she-water-always Zet in de juiste volgorde!
A
she drinks always water
B
always drinks she water
C
water drinks she always
D
she always drinks water
Slide 27 - Quiz
Wordorder
Het bijwoord zet je achter het werkwoord to be:
- She is always happy to see her dog again.
- My sisters are often off to the beach together.
- He isn'tfrequently at the gym.
Slide 28 - Slide
Wordorder
De positie van een bijwoord van frequentie in een zin
Het bijwoord staat voor het hoofdwerkwoord in de zin (behalve bij 'to be'):
- I neverliked that boy.
- My friends usuallyarrive on time.
- Bart sometimes forgets to clean his room.
Slide 29 - Slide
Wordorder
Met een bijwoord van frequentie (adverb of frequency) kun je bijvoorbeeld aangeven hoe vaak je iets doet of gebruikt.
Een adverb of frequency is bijvoorbeeld: always, sometimes, often, rarely, never, usually,... De plaats van dit woord in de zin is anders dan in het Nederlands.
Slide 30 - Slide
Wordorder
Als er ook een hulpwerkwoord in de zin staat (have, will, must, might, could, would, can, etc.), dan staat het bijwoord achter het eerste hulpwerkwoord:
- They wouldhardly everbe that rude to him.
- Philip has occasionally beaten me at the tenniscourt.
- Marie could never have organised that holiday without me.
Slide 31 - Slide
on holiday-will-always-we-go
Slide 32 - Open question
Zet OFTEN op de goede plek! We eat chips. (denk aan hoofdletter en punt)
Slide 33 - Open question
are-we-at school-usually
Slide 34 - Open question
Zet in de juiste volgorde! eat-we -goldfish-never
Slide 35 - Open question
a letter-never-she-writes
Slide 36 - Open question
Aantekeningen: Wordorder
Dus: het bijwoord staat...
VOOR 1 werkwoord
TUSSEN twee werkwoorden
ACHTER een vorm van to be(am-are-is-was -were)
Slide 37 - Slide
Possession
Bezit
Slide 38 - Slide
Grammar 12: possesive pronouns
Je gebruikt bezittelijke voornaamwoorden om aan te geven van wie iets is. Je kunt vaak op twee manieren zeggen dat iets van jou of iemand anders is.
Slide 39 - Slide
Welke 2 manieren?
My (mijn) - mine (van mij)
your (jouw, uw) - yours (van jou, van u)
his (zijn) - his (van hem)
her (haar) - hers (van haar)
its (zijn, haar) - x
our (onze) - ours (van ons)
your (jullie) - yours (van jullie)
their (hun) - theirs (van hen)
Slide 40 - Slide
Voorbeeld:
1. This is my bag - This bag is mine.
(Dit is mijn tas - Deze tas is van mij)
2. That is your car - that car is yours.
(Dat is jouw auto - Die auto is van jou)
3. Those are her shoes - those shoes are hers.
(Dat zijn haar schoenen - Deze schoenen zijn van haar).
Slide 41 - Slide
That are .......... parents.
A
ours
B
our
Slide 42 - Quiz
This cat is ..........
A
my
B
mine
Slide 43 - Quiz
These pencils are ........
A
their
B
theirs
Slide 44 - Quiz
That is .............. backpack
A
your
B
yours
Slide 45 - Quiz
De boeken van de kinderen (boeken: Books, Kinderen: Children)