Presenteren

Spreken
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Spreken

Slide 1 - Slide

Wat weet je over presenteren?

Slide 2 - Mind map

Ik vind presenteren spannend
Waar
Niet waar

Slide 3 - Poll

Slide 4 - Video

Tips om aantrekkelijk te presenteren
  • Stel jezelf voor.
  • Sta rechtop en doe je handen niet in je zakken.
  • Kijk je publiek zoveel mogelijk aan als je praat.
  • Spreek duidelijk en rustig.
  • Laat iets zien over het onderwerp.
  • Sluit je presentatie goed af. (Bedank, zijn er nog vragen,...) 

Slide 5 - Slide

Opbouw presentatie
1. Vertel bij welk bedrijf jij je stage hebt gedaan.

  • De naam van het bedrijf.
  • In welke plaats is het bedrijf.

Slide 6 - Slide

Opbouw presentatie
2. Geef informatie over het bedrijf.

  • Wat voor bedrijf is het.
  • Hoeveel mensen werken er.
  • Wat voor mensen werken er.
  • Wat kan je hier nog meer over vertellen?

Slide 7 - Slide

Opbouw presentatie

3. Vertel waarom het een goed bedrijf is om op stage te gaan.
  • Leer je er veel?
  • Is er goede begeleiding?
  • Is de sfeer goed?

Slide 8 - Slide

Opbouw presentatie

4. Vertel welke werkzaamheden je hebt gedaan.

  • Wat heb je allemaal gedaan?
  • Was er veel afwisseling?
  • Heb je met veel verschillende gereedschappen gewerkt?

Slide 9 - Slide

Opbouw presentatie
5. Geef een advies aan leerlingen over hun stage.

  • Is een stage belangrijk?
  • Waarom vind jij het belangrijk?

Slide 10 - Slide

Opbouw presentatie
Let op:
  • Jouw presentatie duurt minimaal 4 minuten tot 6 minuten en maximaal 8 minuten.
  • Zorg dat je weet wat je gaat vertellen.
  • Oefen thuis jouw presentatie en let hierbij op de tijd.
  • Volg de opdracht!

Slide 11 - Slide

Opdracht
  • Je gaat je voorbereiden op het examen spreken.
  • Schrijf jouw presentatie op.
  • Houd je aan de opdracht en let op de tijd.
  • Zorg dat je wat foto's van je stage kunt laten zien.
  • Probeer veel verschillende woorden te gebruiken.
  • Gebruik signaalwoorden: omdat, maar, dan, want, toen, daarna, tot slot, dus, zoals....

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Hoe vond je de les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 14 - Poll