De persoonsvorm is
verbonden met het
onderwerp (enkelvoud/meervoud) en kan zowel in de
tegenwoordige tijd als in de
verleden tijd staan.
Je vindt de persoonsvorm door:
1. De tijdproef uit te voeren (verander de tijd)
3. De vraagproef uit te voeren. Het werkwoord dat vooraan komt te staan is de persoonsvorm.
2. De getalproef uit te voeren (verander het getal van het onderwerp). Het werkwoord dat je moet aanpassen om de zinnen correct te maken, is de persoonsvorm.