hoofdstuk 2 klas 2

Mark wil graag een nieuwe telefoon kopen.
Zijn vader heeft deze maand geld tekort vanwege de aanbetaling van de vakantie.

Van welke twee leenmotieven is hier sprake?
A
tijdelijk geld tekort, onverwacht dringend geld tekort
B
tijdelijk geldtekort, aanschaf duurzaam consumptiegoed
C
onverwacht dringend geld, aanschaf duurzaam consumptiegoed
D
tijdelijk geldtekort, aanschaf huis
1 / 13
next
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Mark wil graag een nieuwe telefoon kopen.
Zijn vader heeft deze maand geld tekort vanwege de aanbetaling van de vakantie.

Van welke twee leenmotieven is hier sprake?
A
tijdelijk geld tekort, onverwacht dringend geld tekort
B
tijdelijk geldtekort, aanschaf duurzaam consumptiegoed
C
onverwacht dringend geld, aanschaf duurzaam consumptiegoed
D
tijdelijk geldtekort, aanschaf huis

Slide 1 - Quiz

Eigen risico is:
A
Het bedrag dat je elke maand betaald
B
De schadevergoeding die je krijgt
C
Het bedrag dat je zelf moet betalen als je schade hebt

Slide 2 - Quiz

Bij een laag eigen risico betaal je meer premie dan bij een hoog eigen risico.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 3 - Quiz

Wat is eigen risico?
A
Het risico dat je loopt door geen verzekering te nemen.
B
Het risico dat je loopt door roekeloos te rijden.
C
De kosten van de hele verzekering.
D
Het bedrag dat je zelf moet betalen. Alles erboven wordt vergoed.

Slide 4 - Quiz

Wat zijn de drie functies van geld?
A
Rekenmiddel, ruilmiddel en spaarmiddel
B
Ruilmiddel, betaalmiddel en spaarmiddel
C
Spaarmiddel, rekenmiddel en potmiddel
D
Spaarmiddel, rentemiddel en ruilmiddel

Slide 5 - Quiz

Er zijn drie soorten spaarmotieven. Welke is niet juist.
A
Sparen voor een doel
B
Sparen voor rente
C
Sparen voor lening
D
Sparen uit voorzorg

Slide 6 - Quiz

Manon heeft een bijbaantje bij een supermarkt. Het geld dat ze hiermee
verdient, spaart zij om later een scooter te kunnen kopen. Haar moeder
heeft ook geld gespaard. “Je weet nooit waarvoor je het nodig hebt”, zegt
haar moeder.

Van welke twee spaarmotieven is hier sprake?
A
van sparen voor een doel en sparen voor de rente
B
van sparen voor een doel en sparen uit voorzorg
C
van sparen voor de rente en sparen uit voorzorg
D
van sparen uit voorzorg en voor een doel

Slide 7 - Quiz

Is dit een voorbeeld van directe of indirecte ruil
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 8 - Quiz

Is in het onderstaande voorbeeld sprake van directe of indirecte ruil?
Je ruilt met je vriend een dvd voor een computergame.
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 9 - Quiz

Je hebt chartaal geld en giraal geld. Wat is chartaal geld?
A
Geld in je zak
B
Geld op je rekening

Slide 10 - Quiz

Wat is chartaal geld?
timer
1:00
A
Alle briefjes en munten
B
Spaarrekening
C
Bankrekening
D
Collectegeld

Slide 11 - Quiz

wat is giraal geld
A
geld dat je kan vasthouden
B
geld dat op je bankrekening staat
C
monopoliegeld
D
speelgoedgeld

Slide 12 - Quiz

Wat is giraal geld
A
bankbiljetten
B
muntgeld
C
bankbiljetten en muntgeld
D
niet tastbaar geld

Slide 13 - Quiz