Het bedrag dat je zelf moet betalen als je schade hebt
Slide 2 - Quiz
Bij een laag eigen risico betaal je meer premie dan bij een hoog eigen risico.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 3 - Quiz
Wat is eigen risico?
A
Het risico dat je loopt door geen verzekering te nemen.
B
Het risico dat je loopt door roekeloos te rijden.
C
De kosten van de hele verzekering.
D
Het bedrag dat je zelf moet betalen. Alles erboven wordt vergoed.
Slide 4 - Quiz
Wat zijn de drie functies van geld?
A
Rekenmiddel, ruilmiddel en spaarmiddel
B
Ruilmiddel, betaalmiddel en spaarmiddel
C
Spaarmiddel, rekenmiddel en potmiddel
D
Spaarmiddel, rentemiddel en ruilmiddel
Slide 5 - Quiz
Er zijn drie soorten spaarmotieven. Welke is niet juist.
A
Sparen voor een doel
B
Sparen voor rente
C
Sparen voor lening
D
Sparen uit voorzorg
Slide 6 - Quiz
Manon heeft een bijbaantje bij een supermarkt. Het geld dat ze hiermee verdient, spaart zij om later een scooter te kunnen kopen. Haar moeder heeft ook geld gespaard. “Je weet nooit waarvoor je het nodig hebt”, zegt haar moeder.
Van welke twee spaarmotieven is hier sprake?
A
van sparen voor een doel en sparen voor de rente
B
van sparen voor een doel en sparen uit voorzorg
C
van sparen voor de rente en sparen uit voorzorg
D
van sparen uit voorzorg en voor een doel
Slide 7 - Quiz
Is dit een voorbeeld van directe of indirecte ruil
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
Slide 8 - Quiz
Is in het onderstaande voorbeeld sprake van directe of indirecte ruil? Je ruilt met je vriend een dvd voor een computergame.
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
Slide 9 - Quiz
Je hebt chartaal geld en giraal geld. Wat is chartaal geld?