10.3 LSJ-2 U4 - Wederkerende werkwoorden

wederkerende werkwoorden
1 / 37
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

wederkerende werkwoorden

Slide 1 - Slide

eerst herhalen we het regelmatig ww op -er

Slide 2 - Slide

Le présent
L'imparfait

Slide 3 - Slide

Leerdoelen
Je kunt regelmatige werkwoorden vervoegen in de présent en in de imparfait.

Slide 4 - Slide

Even herhalen uit klas 1....

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Pak je schrift en schrijf op ....

Slide 7 - Slide

Werkwoorden op ER in de PRÉSENT
Stap 1 : Neem het hele werkwoord. 
Bijvoorbeeld PARLER
Stap 2: Knip hier ER vanaf. 
Bijvoorbeeld PARL
Stap 3: Plak hier de juiste uitgang achter:

timer
1:30

Slide 8 - Slide

Présent = tegenwoordige tijd
Je parle                    = ik praat
Tu parles                  = jij praat
Il parl                      = hij praat
Elle parl                = zij praat
On parle                   = Men praat / we praten
Nous parlons         = Wij praten
Vous parlez             = Jullie praten / U praat
Ils parlent                 = Zij praten (mannelijk)
Elles parlent            = Zij praten (vrouwelijk)

timer
3:00

Slide 9 - Slide

Zet het werkwoord in de juiste vorm in de présent

(chanter) Je ...................dans un groupe de rock.

Slide 10 - Open question

Zet het werkwoord in de juiste vorm in de présent

( parler) Nous ....................... de notre prof.

Slide 11 - Open question

Zet het werkwoord in de juiste vorm in de présent

(danser) ils .................. toute la nuit.

Slide 12 - Open question

Zet het werkwoord in de juiste vorm in de présent

( habiter) On ..................... à Pijnacker.

Slide 13 - Open question

Zet het werkwoord in de juiste vorm in de présent

(raconter) Elle .............. cette histoire à tout le monde.

Slide 14 - Open question

Zet het werkwoord in de juiste vorm in de présent

(voyager) vous ............... souvent?

Slide 15 - Open question

Zet het werkwoord in de juiste vorm in de présent

(chanter) il ...... bien!

Slide 16 - Open question

Zet het werkwoord in de juiste vorm in de présent

(jouer) ils ................ un jeu vidéo.

Slide 17 - Open question

Zet het werkwoord in de juiste vorm in de présent

( trouver) Comment tu ........... ce film?

Slide 18 - Open question

Maken: 

Slide 19 - Slide

noem 'n NL wederk ww

Slide 20 - Mind map

wederkerende ww herkennen
Je herkent een wederkerend werkwoord in het Nederlands aan het woordje 'zich' (zich wassen, zich vergissen enz.)

In het Frans herken je een wederkerend werkwoord aan het woordje 'se' (se laver, se tromper etc.)

Slide 21 - Slide

vervoeging wederkerende ww
Wederkerende ww worden net als alle andere ww op -er vervoegd, maar er komt een wederkerend voornaamwoord bij:
je me / m'
tu te / t'
il/ elle/ on se / s'
nous nous
vous vous
ils/elles se / s'

Slide 22 - Slide

se tromper = zich vergissen
je me trompe
tu te trompes
il/ elle/ on se trompe
nous nous trompons
vous vous trompez
ils/elles se trompent

Slide 23 - Slide

se concentrer - je
A
je concentre me
B
je me concentre
C
je se concentre
D
je concentre je

Slide 24 - Quiz

s'arrêter - nous
A
nous s'arrêtons
B
nous arrêtons nous
C
nous nous arrêter
D
nous nous arrêtons

Slide 25 - Quiz

jij vermaakt je (s'amuser)
A
tu s'amuse
B
tu t'amuse
C
tu s'amuses
D
tu t'amuses

Slide 26 - Quiz

zij kleedt zich aan (s'habiller)

Slide 27 - Open question

u wast zich (se laver)

Slide 28 - Open question

in 't NL niet wederkerend
- gaan slapen = se coucher
- opstaan = se lever
- douchen = se doucher
- uitlachen = se moquer de
- heten = s'appeler
- stoppen = s'arrêter
- trainen = s'entraîner
- wandelen = se promener

Slide 29 - Slide

passé composé wederk ww
Wederkerende ww worden in de passé composé ALTIJD vervoegd met hulpww être !! Dus ook als het hulpww in het NL 'hebben' is:
- ik heb me vergist = je me SUIS trompé(e)
- zij heeft zich gewassen = elle s'EST lavée
- wij hebben ons vermaakt = nous nous SOMMES amusés

Slide 30 - Slide

se tromper - passé composé
je me suis trompé(e)
tu t'es trompé(e)
il/elle s'est trompé(e)
nous nous sommes trompé(e)s
vous vous êtes trompé(e)(s)
ils/elles se sont trompé(e)s

Slide 31 - Slide

hij heeft zich aangekleed (s'habiller)
A
il a s'habillé
B
il s'a habillé
C
il est s'habillé
D
il s'est habillé

Slide 32 - Quiz

wij zijn gestopt (s'arrêter)
A
nous sommes arrêtés
B
nous sommes nous arrêtés
C
nous nous sommes arrêtés
D
nous se sommes arrêtés

Slide 33 - Quiz

zij heeft zich gehaast (se dépêcher)
A
elle a se dépêché
B
elle s'est dépêchée
C
elle est se dépêchée
D
elle s'a dépêché

Slide 34 - Quiz

ik heb me gewassen (se laver)

Slide 35 - Open question

zij (mnl) hebben zich vergist (se tromper)

Slide 36 - Open question

au travail!
maken ex 

Slide 37 - Slide