p17A opstart les

1 / 27
next
Slide 1: Slide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat betekent ἀνοιγω
A
opstaan
B
openen
C
vinden
D
niet weten

Slide 2 - Quiz

Wat betekent τυπτω
A
openen
B
typeren
C
typen
D
slaan

Slide 3 - Quiz

Wat betekent ηὐρον
A
ik vond
B
zij dachten
C
breed
D
ik bad

Slide 4 - Quiz

Wat betekent λογιζομαι
A
schrijven
B
verlaten
C
bedenken
D
spreken

Slide 5 - Quiz

Wat betekent ἐνθα
A
daar
B
onmiddellijk
C
zo(danig) als
D
binnen

Slide 6 - Quiz

Welk soort therapie is afgeleid van het Griekse ἁπτομαι?

Slide 7 - Open question

Wat betekent ἀνισταμαι
A
openen
B
leiden, vooropgaan
C
opstaan
D
aansporen

Slide 8 - Quiz

Mesopotamie is een gebied tussen (meso-) twee:
A
bergen
B
zeeen
C
rivieren
D
wouden

Slide 9 - Quiz

παρα kan met een acc. en met een dat.
Wat geeft een acc. meestal aan?
A
richting ergens vandaan
B
richting ergens naartoe
C
de plaats waar iets gebeurt

Slide 10 - Quiz

παρα kan met een acc. en met een dat.
Wat geeft een dat. meestal aan?
A
richting ergens vandaan
B
richting ergens naartoe
C
de plaats waar iets gebeurt

Slide 11 - Quiz

welke woordsoort is ἐπει?
A
voegwoord
B
voorzetsel
C
werkwoord
D
bijwoord

Slide 12 - Quiz

De kenletters van het participium praesens actief zijn in veel vormen:
A
μεν
B
ντ
C
νδ
D
θη

Slide 13 - Quiz

De kenletters van het participium praesens medium zijn in de meeste vormen:
A
μεν
B
ντ
C
νδ
D
θη

Slide 14 - Quiz

ἑπομενος
kun je vertalen als:
A
volgend
B
gevolgd zijnd
C
volgend voor zichzelf
D
gevolgd zijnd voor zichzelf

Slide 15 - Quiz

ἑπομενοις
hoe determineer je dit?
A
part. praes. act. dat. pl. mnl.
B
part. praes. med. dat. pl. mnl.
C
part. praes. med. dat. pl. mnl/onz.
D
part. praes. act. dat. pl. mnl/onz.

Slide 16 - Quiz

Nu jullie: determineer
εὑρισκουσης

Slide 17 - Open question

en de laatste:
ὀντα

Slide 18 - Open question

Een participium kun je vertalen met een bijwoordelijke bijzin. Welke voegwoorden horen bij welk soort bijzin?
hoewel
omdat
als
terwijl
causaal
temporeel
concessief
conditioneel

Slide 19 - Drag question

ὁ ἀνηρ ᾳδων τυπτει.
wat is een correcte vertaling? (meerdere antwoorden mogelijk)
A
De man slaat zingend
B
zingend slaat de man
C
de man slaat terwijl hij zingt
D
de man zingt terwijl hij slaat

Slide 20 - Quiz

ὁ ἀνηρ ᾳδων τυπτει.
wat is niet een correcte vertaling? (meerdere antwoorden mogelijk)
A
De man zingt en slaat
B
de man slaat en zingt
C
de man slaat onder gezang
D
de man slaat hoewel hij zingt

Slide 21 - Quiz

ga naar de ELO. Daar staat een document 'p17a uitleg tweede helft'. Bekijk dat filmpje en kijk je vertaling verder na. 

Als je dat hebt gedaan maak je een foto van je nagekeken tekst. Die lever je in bij teams-opdrachten

Slide 22 - Slide

Nieuwe avonturen
1. Hij had er zo goed zijn best voor gedaan dat Odysseus weer
 thuis zou komen. Nu dit niet gelukt was en Odysseus weer
 bij hem kwam, kon het niet anders dan dat alle goden
 Odysseus slecht gezind waren. Hij had geen zin daartegen in
 opstand te komen.
2. Ill. 1: de schepen worden in zee getrokken en vertrekken,
 terwijl mannen stenen en stokken naar de schepen gooien.

Slide 23 - Slide

Grieks in het Nederlands
1. Farmacie, farmaceutisch.
2. Op een ouderwetse typemachine moest je behoorlijk hard
  op de toetsen slaan om een letter te produceren.
3. Iemand die ontkent de eerste oorzaken van dingen (zoals
    God, het absolute) te kennen.

Slide 24 - Slide

Taaloefening 17A, A
Zie Tekstboek pag. 21 λύων en ποιῶν 

Slide 25 - Slide

Taaloefening 17A, B
λύουσι(ν) en ποιοῦσιν kunnen óók de 3e pers. mv. zijn (zij
 maken los, zij doen/maken)
 οὖσιν kan alléén partic. dat. mv. zijn, want ‘zij zijn’ = εἰσίν

Slide 26 - Slide

Taaloefening 17A, C
1. beginnend gen. mnl./onz. ev. (act.)
 2. volgend acc. vrl. ev. (m)
 3. kunnend gen. mnl./onz./vrl. mv. (m)
 4. vergetend dat. mnl./onz. ev. (m)
 5. niet wetend nom./acc. onz. mv., acc. mnl. ev. (act)
 6. opstaand dat. mnl./onz. mv. (m)
 7. zich verheugend acc. mnl. mv. (m)
 8. zijnde acc. vrl. mv. (act)
 9. hebbend nom. vrl. mv. (act)
 10. spannend nom. mnl. mv. (act)

Slide 27 - Slide