This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
future
Abby Noufal
Slide 1 - Slide
future
Toekomstplannen verwijzen naar dromen en projecten die een persoon verlangt en plant, maar hoe kunnen we hierover in het Engels praten, dit is wat we gaan leren in de les van vandaag.
Slide 2 - Slide
Je kunt op verschillende manieren aangeven dat er iets in de toekomst gaat gebeuren. We kijken nu alleen naar de volgende twee vormen:
will + hele werkwoord
to be going to + hele werkwoord
Slide 3 - Slide
will
Je gebruikt will + hele werkwoord als:
1- iemand een voorspelling doet zonder dat er bewijs is.
2- iemand iets van plan is / een beslissing maakt en dat op dat moment aangeeft.( I will start tomorrow.)
Slide 4 - Slide
to be going to
Je gebruikt to be going to + hele werkwoord als:
1- iemand een voorspelling doet en er bewijs is.
(Look at those clouds! It is going to rain.)
2- iemand iets van plan is / een beslissing maakt en dat al vaststaat / eerder is afgesproken.( I am going to visit my friends this weekend)
Slide 5 - Slide
will
Slide 6 - Slide
talked to his father
Slide 7 - Slide
is going to
Slide 8 - Slide
voorbeelden
Iemand is iets van plan / maakt een beslissing
Marly: "Let's go on holiday with a nice group of friends!"
Patrick: "What a good plan! We will invite our dear friends to come with us!"
--> Patrick geeft het op dit moment aan --> will + hele werkwoord
Slide 9 - Slide
Sara: "Patrick told me you're going on holiday."
Marly: "Yes, we are going to invite our dearest friends to come with us."
--> Het is al eerder afgesproken --> to be going to + hele werkwoord
Slide 10 - Slide
2- Iemand een voorspelling doet
I think that the weather will be fantastic tomorrow
Perhaps the sun will shine tomorrow.
--> Er is geen bewijs --> will + hele werkwoord
Slide 11 - Slide
He read that the weather is going to be great next week.
Look at the dissappearing clouds. It is going to be sunny any moment now.
--> Er is wel bewijs (hij las het / ziet het gebeuren) --> to be going to + hele werkwoord
Slide 12 - Slide
You know what? I ..... (to send) him a postcard right now!
A
I will send him a postcard right now!
B
I am going to send him a postcard right now!
Slide 13 - Quiz
Perhaps it ..... (to rain, ontkennend) tomorrow, so we can take the bike instead of the car.
A
is not going to rain
B
won't rain
Slide 14 - Quiz
Tim said that he -------- (to listen) to some live music tonight.
A
is going to
B
will
Slide 15 - Quiz
Jo has won the lottery. He says------( to buy) a Porsche.
A
will
B
he's going to
Slide 16 - Quiz
Wat hebben we vandaag geleerd?
Slide 17 - Mind map
Geef me een voorbeeld :gebruik will in een zin
Slide 18 - Mind map
Geef me een voorbeeld :gebruik (am /is /are +going to) in een zin