Dtoets weer en klimaat H1

   Weer en klimaat 
1 / 39
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

   Weer en klimaat 

Slide 1 - Slide

D. toets AK

 weer en klimaat:

 H1 Nederland  § 1 t/m 6



Slide 2 - Slide

Het weer is een gemiddelde van verschillende weerelementen
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quiz

Wind ontstaat door opwarming van de aarde
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quiz

Windkracht wordt gemeten op de Schaal van Richter
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quiz

Nederland heeft een maritiem klimaat
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quiz

Bij een hogere breedte verwarmen zonnestralen een groter oppervlak
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quiz

Temperatuurfactoren zijn:
breedte ligging, hoogteligging, gesteldheid van het aardoppervlak en UV-straling
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

Een landwind maakt dat de gemiddelde temperatuur in de winter
warmer wordt
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

Een lage drukgebied heet ook wel een depressie
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

Wind waait altijd van een lage naar een hoge drukgebied
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

CO2 uitstoot is de oorzaak voor een natuurlijk broeikaseffect
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quiz

Hoe verder de isobaren van elkaar afliggen hoe harder het waait
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quiz

Nuttige neerslag is ook regen dat op de grond valt
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quiz

Op 30 graden Noorderbreedte heerst overwegend hoge luchtdruk
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

Op 60 graden zuiderbreedte regent het overwegend
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

Er zullen in de toekomst meer orkanen komen omdat de temperatuur van het zeewater stijgt
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quiz

Uit welke vier elementen bestaat het weer?

Slide 18 - Open question

Wat is de definitie van klimaat?
A
Het gemiddelde weer, gemeten over een lange periode (30 tot 40 jaar).
B
De gesteldheid van het aardoppervlak in een bepaald gebied.
C
De opeenvolging van de seizoenen in een bepaald gebied.
D
De weersgesteldheid in een bepaald jaar.

Slide 19 - Quiz

Hoe heet een instrument om luchtdruk te meten?
A
Thermometer
B
Barometer
C
Windroos
D
Regenmeter

Slide 20 - Quiz

Kies het juiste woord. ... is water dat in vaste of vloeibare vorm op aarde valt.
A
Sneeuw
B
Regen
C
Mist
D
Neerslag

Slide 21 - Quiz

Wat is een isobaar?
A
Een lijn die punten van gelijke neerslagintensiteit verbindt.
B
Een lijn die punten van gelijke luchtdruk verbindt.
C
Een lijn die punten van gelijke windkracht verbindt.
D
Een lijn die punten van gelijke temperatuur verbindt.

Slide 22 - Quiz

Noem de 3 broeikasgassen. Kies uit: kooldioxide, stikstof, waterdamp, zuurstof, methaan, koolmonoxide

Slide 23 - Open question

Waarom kan UV-straling gevaarlijk zijn?

Slide 24 - Open question

Hoe heet de toestand van het land of de zee?
A
De gesteldheid van de aardmantel.
B
Het klimaat.
C
Het weer.
D
De gesteldheid van het aardoppervlak.

Slide 25 - Quiz

Het ....... is de toestand van de dampkring op een bepaald moment, op een bepaalde plaats.

Slide 26 - Open question

Welke elementen horen bij een gematigd zeeklimaat? Kies uit:
Koele zomers, koude winters, neerslag alleen in voor en najaar

Slide 27 - Open question

Hoe heet het voortdurend overgaan van water van de ene toestand in de andere?
A
Afstromen en opstijgen.
B
Neerslagkringloop.
C
Verdamping en condensatie.
D
Waterkringloop.

Slide 28 - Quiz

Een lagedrukgebied dat vaak neerslag met zich meebrengt, heet
A
Condensatie
B
Depressie
C
Maximum
D
Stijgingsgebied

Slide 29 - Quiz

De ...... is het percentage van de hemel dat met wolken is bedekt.

Slide 30 - Open question

Hogedrukgebied
Hogedrukgebied
Hogedrukgebied
Hogedrukgebied
Lagedrukgebied
Lagedrukgebied

Slide 31 - Drag question

Volgens Buys Ballot waait de wind altijd van...
A
Lage druk naar hoge druk
B
Hoge druk naar lage druk
C
Kan beide

Slide 32 - Quiz

Welke regels horen bij de wet van Buys Ballot?
A
NH: wind in de rug, afwijking naar rechts.
B
ZH: wind in de rug, afwijking naar rechts.
C
NH: wind in de rug, afwijking naar links.
D
ZH: wind in de rug, afwijking naar links.

Slide 33 - Quiz

Deze afbeelding over het windsysteem is...
A
Goed
B
Fout

Slide 34 - Quiz

De klimaatgrafiek hoort bij
A
gematigd landklimaat
B
gematigd zeeklimaat
C
middellands zeeklimaat
D
toendraklimaat

Slide 35 - Quiz

Nederland bevindt zich in..?
A
Relatief warme lucht
B
Relatief koude lucht

Slide 36 - Quiz

De bewolkingsgraad is in dit land het hoogst
A
Spanje
B
Nederland

Slide 37 - Quiz

De windkracht is in dit land het grootst.
A
Spanje
B
Nederland
C
Italie
D
IJsland

Slide 38 - Quiz

Einde: 







Klaar?
Druk op het kruisje rechts in de hoek en lever de toets in.

Slide 39 - Slide