6.1.1 Drie standen

Memo hm 2
H6. De tijd van pruiken en revoluties
De Franse Revolutie
6.1 Het ancien régime
1 / 21
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Memo hm 2
H6. De tijd van pruiken en revoluties
De Franse Revolutie
6.1 Het ancien régime

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
1) Ik kan uitleggen wat een standensamenleving is en de drie standen beschrijven. 

2) Ik kan de standen noemen die voorrechten hadden en een voorbeeld van voorrechten geven. 

Ik ken de begrippen en jaartallen uit deze (deel)paragraaf.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Standensamenleving
De bevolking van Frankrijk was een standenmaatschappij.  
Je geboorte bepaalt je stand. 
De bevolking was verdeeld in 3 standen:  
  • 1e stand: geestelijkheid.  
  • 2e stand: adel.   
  • 3e stand: de rest van de bevolking (ongeveer 98%)

Slide 4 - Slide

Standensamenleving
Iedere stand had zijn eigen taak:
  • 1e stand: bidden. 
  • 2e stand: vechten en koningen helpen bij bestuur.
  • 3e stand: werken en voedsel verbouwen. 

Slide 5 - Slide

Standensamenleving
Binnen de 3e stand waren de verschillen groot. Tot deze stand behoorden: (in volgorde van belangrijkheid!) 
  • Rijke burgers (zonder titel) in de steden. (kooplieden, rechters, bankiers etc.). Deze laag wordt ook wel de bourgeoisie genoemd.  
  • Ambachtslieden en winkeliers 
  • De boeren op het platteland en arme arbeiders in de steden.  

Slide 6 - Slide

Standensamenleving
  • De onderste laag van de 3e stand moest hard werken (vooral de boeren). 
  • Ze bezaten maar een klein stukje land of pachtten dit van hun landheer ( huren). 
  • Na betaling van pacht en belastingen bleef er vaak weinig over.  

Slide 7 - Slide

Standensamenleving
  • Ondanks dat sommigen in de 3e stand rijk waren, hadden ze geen privileges (voorrechten).
  • Ze konden geen belangrijke baan in de kerk, bestuur of leger krijgen.

Slide 8 - Slide

Standensamenleving
Van stand wisselen
  • Vanuit de 3e stand kon je in de 1e stand terecht komen, dan werd je een lage geestelijke (priester, monnik, non).
  • Vanuit de 2e stand kon je in de 1e stand terecht komen, dan werd je een hoge geestelijke (bisschoppen, paus, kardinaal).
  • Vanaf je geboorte zat je in de 2e stand, je kon hier dus niet later in terecht komen.

Slide 9 - Slide

Wat is een standensamenleving?
A
Een samenleving vol gelijkheid
B
Een samenleving die verdeeld was in verschillende standen
C
Een samenleving die draaide om het geloof
D
Een samenleving geregeerd door de geestelijkheid

Slide 10 - Quiz

Hoeveel standen waren er in Frankrijk?
A
1 stand
B
2 standen
C
3 standen
D
4 standen

Slide 11 - Quiz

Welke drie standen waren er?
A
Geestelijken, adel, soldaten
B
Soldaten, adel, burgers & boeren/arbeiders
C
Geestelijken, adel, burgers & boeren/arbeiders

Slide 12 - Quiz

Voorrechten
Alleen de 1e en 2e stand hadden dus privileges:
  • Alleen edelen konden hoge banen in het leger, bestuur of de kerk krijgen. 
  • De 1e en 2e stand hoefden geen belasting te betalen, maar mochten wel belasting innen. 
  • De 1e en 2e stand  hadden hun eigen rechtbank. 

Slide 13 - Slide

Voorrechten
Plichten van de 3e stand:
  • Boeren moesten minimaal 1 dag per week gratis werken voor de 1e en 2e stand werken  (= herendiensten).
  • Mensen uit de 3e stand moesten wèl belasting betalen
  • Mensen uit de 3e stand kregen zwaardere straffen voor een misdrijf dan de geestelijken of edelen. 

Slide 14 - Slide

Voorrechten
  • De 3e stand was dus de enige stand die belasting betaalde.
  • Het betalen van belastingen veroorzaakte grote problemen.
  • Mensen betaalden ook extra belasting als ze producten kochten: bijv. voedsel (3/4 van de staatsinkomsten).
  • De belastingen op voedsel werden verhoogd. 
  • Maar voedsel werd zo wel erg duur: probleem voor de armen!





Slide 15 - Slide

Voorrechten
  • Ook als een oogst mislukte, moesten boeren belasting betalen.
  • De mensen uit de 3e stand werden steeds bozer. 
  • Rijke burgers konden de belastingen wel betalen, maar vonden het oneerlijk dat ze geen inspraak in het bestuur hadden. 



Slide 16 - Slide

Welke van de drie standen werd ongelijk behandeld?
A
de 1e stand
B
de 2e stand
C
de 3e stand

Slide 17 - Quiz

Welke standen hadden vooral rechten?
A
De boeren, burgers en de adel
B
De adel en de geestelijkheid
C
De geestelijkheid, de boeren en burgers
D
De burgers, adel en geestelijkheid

Slide 18 - Quiz

"We betalen wel belasting, maar hebben geen inspraak. Dat is oneerlijk!"
Bij welke groep hoort deze uitspraak?
A
Boeren
B
Rijke burgers
C
Edelen
D
Geestelijken

Slide 19 - Quiz

Leerdoelen
1) Ik kan uitleggen wat een standensamenleving is en de drie standen beschrijven. 

2) Ik kan de standen noemen die voorrechten hadden en een voorbeeld van voorrechten geven. 

Ik ken de begrippen en jaartallen uit deze (deel)paragraaf.

Slide 20 - Slide

Aan de slag
Wat? Zie whiteboard.
Hoe? Alleen 
Hulp? Bij je buurman/buurvrouw. Kom je er samen niet uit? Dan bij je docent. 
Tijd? Tot het einde van de les. 
Klaar? Leer begrippen en jaartallen. Vraag docent. 

Slide 21 - Slide