Vul het woord in dat ontbreekt: Je donne un cadeau ____ professeur
Slide 13 - Open question
Vul het woord in dat ontbreekt: Je vais ____ boulangerie (vrl)
Slide 14 - Open question
à + le -> au
à + les -> aux
Je vais à le cinéma > Je vais au cinéma
Je vais à les toilettes > Je vais aux toilettes
Slide 15 - Slide
het boek van de leraar
A
le livre des prof
B
le livre de l'prof
C
le livre de la prof
D
le livre du prof
Slide 16 - Quiz
de =
'van'
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Video
Na het woordje de kan je gewoon la of l' krijgen (de la boulangerie, de l'école).
Er is echter een probleempje als na de het lidwoord "le" of het lidwoord "les" volgt. Op dat moment veranderen de + le en de + les samen in een ander woord
Slide 19 - Slide
Na dat woordje de kan een bepaald lidwoord komen:
Je sors de la maison de Didier
Ik kom uit het huis van Didier
Slide 20 - Slide
de tas van de ouders
le sac des parents (de + les)
Het boek van de broer van mijn vriendin
Le livre du frère de mon ami (de + le)
Slide 21 - Slide
de + le, la, les
de + le = du
de + l'= de l'
de + la = de la
de + les = des
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
de directeur van de school
A
le directeur des école
B
le directeur de l'école
C
de directeur du école
D
le directeur au école
Slide 24 - Quiz
de deur van het museum
A
la porte de la musée
B
la porte de l'musée
C
la porte du musée
D
la porte des musée
Slide 25 - Quiz
Vul het woord in dat ontbreekt: C'est une spécialité ____ chef
Slide 26 - Open question
Vul het woord in dat ontbreekt: Elle sort ____ hôtel
Slide 27 - Open question
Vul het woord in dat ontbreekt: . Les enfants ____ voisins sont gentils