stelling 1
Y= C+S+B Dus gezinnen geven hun geld uit aan consumeren en sparen en met wat ze over hebben betalen ze belastingen
stelling 2
NP= C+I+O+E-M Dat betekent dat bedrijven geld ontvangen voor de productie en verkoop van consumptiegoederen, investeringsgoederen, overheidsgoederen en export maar geld uitgeven voor hun import.