Voltooid deelwoord Duits

Duits 2K
1 / 16
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Duits 2K

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
-aan het einde van deze herhaling weet je hoe je een voltooid deelwoord moet maken in het Duits.

Slide 2 - Slide

Voltooid deelwoord /  Partizip
Wat is een voltooid deeldwoord?
      voltooid betekent afgehandeld dus al voorbij !

Hoe maak je dat in het Nederlands?
       ge + stam + d of t

Wat doen we in het Duits?

Slide 3 - Slide

Hoe maak je het voltooid deelwoord in het Duits (bij zwakke werkwoorden)?
Je kunt van een heel werkwoord het voltooid deelwoord maken. 

Bij de meeste werkwoorden:                                      ge + stam + t
Bij werkwoorden op -ieren:                                                   stam + t
Werkwoorden die beginnen met be, ver, ge:                  stam + t

Slide 4 - Slide

Het voltooid deelwoord bij sterke werkwoorden
De voltooid deelwoorden moet je leren en vind je terug in de woordenlijsten. Als het ww in het NL sterk is, dan is dit meestal ook in het Duits zo. 
Bijv.
helfen - geholfen
schwimmen - geschwommen

Slide 5 - Slide

Hoe maak je het voltooid deelwoord van een zwak ww in het Duits?
A
ge+stam
B
stam+t
C
ge+stam+en
D
ge+stam+t

Slide 6 - Quiz

Hoe maak je het voltooid deelwoord wanneer de stam op -ier eindigt?
A
ge + stam + t
B
ge + stam
C
stam + t
D
stam

Slide 7 - Quiz

Hoe maak je het voltooid deelwoord wanneer een werkwoord begint met be-, ver- of ge-
A
ge + stam + t
B
stam + t
C
be + stam + t
D
stam

Slide 8 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van machen?

Slide 9 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord van trainieren?

Slide 10 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord van besuchen?

Slide 11 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord van sein?

Slide 12 - Open question

Vertaal het volgende woord:
Ich habe eine Mail geschreven (schreiben)

Slide 13 - Open question

Vertaal het volgende woord:
Ich habe Handball gespeeld (spielen)

Slide 14 - Open question

Vertaal het volgende woord:
Ich bin nach Hause gegaan (gegangen)

Slide 15 - Open question

Vertaal het volgende woord:
Der Junge hat laut gelachen (lachen)

Slide 16 - Open question