4.4 Vermogen en Energie

Hoofdstuk 4
4.4 Schakelingen
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Hoofdstuk 4
4.4 Schakelingen

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
- planning
-terugblik
- 4.4

Slide 2 - Slide

Wat gaan we leren vandaag?
  • De leerling kent het begrip vermogen en kan dit uitleggen. 
  • De leerling kent de formule P = U x I en kan hiermee rekenen.
  • de leerling weet wat capaciteit is en kan rekenen met de formule  C = I x t


Slide 3 - Slide

Vermogen
Een apparaat met een klein vermogen, gebruikt per 
seconde weinig energie 


Maar een apparaat met een GROOT vermogen gebruikt 
per seconde veel energie

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Vermogen
Het vermogen (P) hangt af van: De spanning (U).
Hoe meer Volt (V), des te groter is het vermogen.

Het vermogen (P) hangt óók af van: De stroomsterkte (I).
Hoe meer Ampère, des te groter het vermogen.
                          De formule voor het vermogen is dus:
                                               P = U x I

Slide 6 - Slide

de balansmethode
Dit is een methode waarmee je een letter kan verplaatsen naar de andere kant van het =-teken.
De formule: P = U x I
Hoe ziet de formule er uit als:
U = ?
I = ?

Slide 7 - Slide

formule van vermogen
                      vermogen = spanning x stroomsterkte
                                 P         =       U            x               I 

Slide 8 - Slide

Vermogen
Als we dus de spanning (U) invullen in Volt (V), en de stroomsterkte (I) in Ampere (A). Dan krijgen we het vermogen (P) in Watt (W).

Apparaten met een groot vermogen verbruiken dus meer elektriciteit en zullen dus sneller de batterij of accu waarop ze werken opmaken. Denk aan het heel helder zetten van je smartphone scherm. Het vermogen is dan groot, dus de accu zal sneller leeg raken. 

Slide 9 - Slide

Oefenen
Een lampje is aangesloten op 12 V. Door het lampje gaat een stroomsterkte van 5 A. Wat is het vermogen van het lampje?

U= 12V
I = 5 A
P = U x I  => P = 12 x 5 = 60 W

Slide 10 - Slide

Oefenen
Een magnetron van 1800 W is aangesloten op het stopcontact. Wat is de stroomsterkte door de magnetron?

U = stopcontact = 230 V
P = 1800 W
P = U x I => I = P/U => I = 1800 / 230 = 7,83 A

Slide 11 - Slide

formule van vermogen is
A
vermogen = spanning / stroomsterkte
B
vermogen = spanning x stroomsterkte
C
vermogen = spanning + stroomsterkte
D
vermogen = spanning - stroomsterkte

Slide 12 - Quiz

Waarin meet je het vermogen?
A
Ampère
B
Volt
C
Watt
D
Uren

Slide 13 - Quiz

Juist/onjuist:
Apparaten met een klein vermogen zijn energiezuiniger dan apparaten met een groot vermogen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quiz

Op de verpakking van een lampje staat: 12 V / 0,5 A.
Bereken het vermogen.
A
24W
B
12W
C
6W
D
60W

Slide 15 - Quiz

Bereken het vermogen van een stofzuiger die 1500 mA gebruikt en op het lichtnet werkt.
A
345 W
B
345000 W
C
0,345 W
D
3,45 W

Slide 16 - Quiz

Koffiezet apparaat is aangesloten op het lichtnet. Het apparaat neemt 3 A op. Bereken het vermogen (P).
A
3W.s
B
690W
C
230W
D
690kW

Slide 17 - Quiz

Capaciteit (VWO)
De capaciteit van een batterij geeft 
aan hoeveel energie er in 
opgeslagen kan worden. 

Een iPhone 7 batterij heeft een 
capaciteit van 1.960 mAh 

Slide 18 - Slide

Capaciteit berekenen (VWO)
Het symbool voor capaciteit is C. 

Capaciteit berekenen: C= I x t

In woorden: 

Capaciteit = Stroomsterkte (in Ampere) x tijd (in uur)

Slide 19 - Slide

rek. voorbeeld capaciteit (VWO)
Bereken hoe lang een accu met een capaciteit van 1000 mAh mee gaat als er een stroom van 0,1 A is.

C = 1000 mAh
I = 0,1 A = 100 mA
C = I x t => t = C / I => t = 1000 / 100 = 10 h

Slide 20 - Slide

Aan de slag (HAVO)
Leerroute A:
maak opdracht 1 t/m 8 van §4.4 (in je schrift)
nakijken opdrachten §4.3
maak test jezelf online van §4.3
Leerroute B:
maak opdracht 3 t/m 9 van §4.4 (in je schrift)
nakijken opdrachten §4.3
maak test jezelf online van §4.3
Leerroute C:
maak opdracht 10 + 11 van §4.4 (in je schrift)
nakijken opdrachten §4.3
maak test jezelf online van §4.3 (groene vinkjes)


rood = Iedereen is stil

oranje = Iedereen is stil, docent beantwoord wel vragen
groen = Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw

+ proef 5, 6 en 7

Slide 21 - Slide

Aan de slag (VWO)
Leerroute A:
maak opdracht 1 t/m 7, 9 en 11 van §4.4 (in je schrift)
nakijken opdrachten §4.3
maak test jezelf online van §4.3
Leerroute B:
maak opdracht 4 t/m 11 van §4.4 (in je schrift)
nakijken opdrachten §4.3
maak test jezelf online van §4.3
Leerroute C:
maak opdracht 12 + 13 van §4.4 (in je schrift)
nakijken opdrachten §4.3
maak test jezelf online van §4.3 (groene vinkjes)


rood = Iedereen is stil

oranje = Iedereen is stil, docent beantwoord wel vragen
groen = Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw

+ proef 5, 6 en 7

Slide 22 - Slide