Vraagwoorden CEO

• NT2
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute VL

Zinnen met vraagwoorden

Doel van de les:

Je leert een vraag te stellen over de vakantie van je klasgenoot.

Schrijf een vraagwoord

Vraagzinnen en vraagwoorden

Er blijven twee vraagwoorden over!

Wie

Waar

Hoe

Wanneer

Wat? 

Wat heb jij gedaan?

Wat heb jij gegeten?

Wat heb jij gezien?

Waar? 

Waar ben jij geweest?

Waar ging jij naartoe?

Waar was het feest?

Waar woont jouw vriend?

Hoe? 

Hoe ging jij naar........?

Hoe was het?

Wanneer? 

Wanneer ging jij naar ........?

Wanneer was het feest?

De woordvolgorde bij een vraagzin

doe	wie	waar
Ga	jij	naar jouw vriend?

De woordvolgorde bij een vraagzin met een vraagwoord

1Vraag	doe	wie	waar
Wanneer	ga	jij	naar jouw vriend?

Vraag	doe	wie	waar
Wanneer	ga	jij	naar jouw vriend?
Hoe	ga	jij	naar Rotterdam?

Wat heb jij gedaan in de vakantie?

1. een appel
2. mijn vriend
3. koffie drinken
4. Zwolle

Waar ben jij geweest in de vakantie?

1. om acht uur
2. in Zwolle
3. thee drinken
4. dinsdag

Hoe ging jij naar Emmeloord?

1. met de fiets
2. Zwolle
3. woensdag
4. om drie uur

Wanneer ging jij naar het feest?

1. een appel
2. in Amsterdam
3. met de bus
4. donderdag

_________ heb jij gedaan?
Ik ging koffie drinken.

______ging jij naartoe?
Ik ging naar Zwolle.

_______ging jij naar Zwolle?
Ik ging met de bus!

________ was jij in Amsterdam?
Ik was dinsdag in Amsterdam

Welke vraagwoorden heb je geleerd vandaag?

Opdracht

Schrijf de vragen op papier. 

Stel de vraag aan jouw klasgenoot.

Wat

Waar

Wanneer

Hoe

heb jij gedaan?

ging jij naartoe?

ging jij naar .........?

ging jij naar .........?