What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
woordsoorten
Grammatica: Woordsoorten H2
Elk
woord
in
een
zin
kan
je
benoemen
1 / 17
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
This lesson contains
17 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Grammatica: Woordsoorten H2
Elk
woord
in
een
zin
kan
je
benoemen
Slide 1 - Slide
Hoeveel lidwoorden staan er in deze zin?
"De vader en het kind zitten in een vliegtuig."
A
0
B
1
C
2
D
3
Slide 2 - Quiz
Lid
woorden
De
(bepaald lidwoord)
Het
(bepaald lidwoord)
Een
(onbepaald lidwoord)
De
vader en
het
kind zitten in
een
vliegtuig.
Slide 3 - Slide
Hoeveel zelfstandige naamwoorden staan er in deze zin?
"Een zelfstandig naamwoord verwijst naar een mens, dier, plant, begrip of eigennaam."
A
2
B
4
C
5
D
6
Slide 4 - Quiz
Zelfstandig naam
woorden
Een zelfstandig
naamwoord
verwijst
naar
een
mens, dier, plant, begrip
of
eigennaam.
Kenmerken
:
Meestal staat er een lidwoord voor.
Meestal kun je er een meervoud van maken.
Meestal kun je er een verkleinwoord van maken.
Slide 5 - Slide
Bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord
voegt
iets
bij
aan het
zelfstandig
naamwoord:
De auto - De
grijze
auto - De
kleine, grijze
auto - De
kleine, vieze, grijze
auto- De
kleine, vieze, oude, grijze
auto
Slide 6 - Slide
in, onder, voor, aan, van, boven, onder,,,,,
Tijdens, gedurende, naar, na, bij...
Slide 7 - Slide
Hoeveel voorzetsels staan er in deze zin:
"Tijdens het feest werd ik aangevallen door de hond die uit zijn kennel was ontsnapt. "
A
0
B
1
C
2
D
3
Slide 8 - Quiz
Benoem de werkwoorden in de volgende zin:
Ik heb dat altijd al willen kopen.
A
heb
B
heb, willen
C
kopen
D
heb, willen, kopen
Slide 9 - Quiz
"Ik heb dat altijd al willen kopen. "
Benoem in deze zin de zelfstandige werkwoorden (zww)
en de hulpwerkwoorden (hww).
A
heb, willen = hww kopen = zww
B
heb, willen, kopen = zww
C
heb, willen, kopen = hww
D
heb = hww willen, kopen = zww
Slide 10 - Quiz
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Persoonlijk voornaamwoord
Enkelvoud
Ik, jij, je, u, hij, zij/ze, het
mij/me, jou/je, u, hem, haar/ze
Meervoud
wij/we, jullie, u, zij/ze
ons, jullie, hun/hen/ze
Slide 13 - Slide
hun/hen
Ik geef aan
h
e
n
een brief (
m
e
t vz
)
Ik geef h
u
n een brief ('z
u
nder' vz)
Ik zie
hen
op het station (
lijdend vw
)
Slide 14 - Slide
Dit is niet jouw mobiel en ook niet van hem, maar het is mijn mobiel.
Welke bezittelijk vnw zie je?
A
jouw
B
jouw, hem
C
jouw, mijn
D
jouw, hem, mijn
Slide 15 - Quiz
Aanwijzend voornaamwoord
DIE en DEZE
(wijst naar 'de' woorden)
DIT en DAT
(wijst naar 'het'woorden
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
More lessons like this
woordsoorten
June 2022
- Lesson with
21 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
woordsoorten
May 2023
- Lesson with
22 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
klas 2 - 28 september H5
September 2020
- Lesson with
31 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
woordsoorten
January 2021
- Lesson with
28 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
woordsoorten
November 2023
- Lesson with
29 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
woordsoorten
February 2023
- Lesson with
28 slides
Nederlands
MBO
grammatica woordsoorten periode 3 2V
March 2021
- Lesson with
15 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
woordsoorten
September 2023
- Lesson with
31 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2