Werkwoordspelling

Werkwoordspelling

1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Bjorn vroeg: ‘Wil je de suiker aangeven?’
A
Goed
B
Fout

Slide 3 - Quiz

Nina zei tegen Joost: ‘Ik kan het niet vinden.’
A
Goed
B
Fout

Slide 4 - Quiz

Hij dacht dat hij wel op tijd kon komen.
A
onjuist
B
juist

Slide 5 - Quiz

Bollo, de hond van de buren, heeft het hele weekend geblaft.
A
onjuist
B
juist

Slide 6 - Quiz

Lesdoelen
  • Je leert hoe je werkwoorden moet spellen, aan de hand van het werkwoordschema.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Leestekens

Slide 9 - Slide

Begrip
  • Persoonsvorm: een vorm van het werkwoord. Het is de werkwoordsvorm die hoort bij het onderwerp van de zin.
  • Naast de PV kunnen er nog meer werkwoorden in een zin staan. Heel werkwoord (infinitief), voltooid deelwoord (VD) of onvoltooid deelwoord (OD)

Slide 10 - Slide

Infinitief
Een infinitief is een vorm van het werkwoord.

Met de infinitief wordt het hele werkwoord bedoeld. 
Loopt > infinitief is dan lopen
Schaatst > infinitief is dan schaatsen
Fietsten > infinitief is fietsen fietsen

Slide 11 - Slide

Voltooid deelwoord
- Het voltooid deelwoord is een werkwoordsvorm.
- Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets is afgelopen 
   (voltooid).
- Het voltooid deelwoord is  niet de persoonsvorm. 
- In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een vorm 
   van hebben, worden of zijn.
- Het voltooid deelwoord begint vaak met ge-, be- of ver-.

Slide 12 - Slide

Het onvoltooid deelwoord
Het onvoltooid deelwoord geeft aan dat een handeling nog bezig is: Kijkend naar de nieuwe serie

Het onvoltooid deelwoord eindigt op:
 -nd(e)

Slide 13 - Slide

Bijvoeglijk 
naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Je weet door een bijvoeglijk naamwoord meer over het zelfstandig naamwoord.


Slide 14 - Slide

De infinitief is...
A
de ik-vorm
B
het hele ww
C
de pv tegenwoordige tijd
D
de pv verleden tijd

Slide 15 - Quiz

Voltooid deelwoord of persoonsvorm?
Zoek de zin met het voltooid deelwoord.
A
Naomi heeft dat mooie schilderij zelf geschilderd.
B
Jean verft zijn huis.
C
Van Gogh schilderde veel in Frankrijk.
D
Zij houdt van mij.

Slide 16 - Quiz

'Veel ' en 'weinig' zijn bijvoeglijk naamwoorden. Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over
A
Zelfstandig naamwoord(staan)
B
hulpwerkwoord(zitten)
C
Zelfstandig werkwoord (staan op stoel)
D
Koppelwerkwoord (staan op tafel)

Slide 17 - Quiz

Welk bijvoeglijk naamwoord is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
De lelijke kast
B
De metalen kast
C
De grijze kast
D
De oude kast

Slide 18 - Quiz

Wat is infinitief?
A
schilder
B
schilderen
C
geschilderd
D
schilderend

Slide 19 - Quiz

persoonsvorm:
Als het onderwerp meervoud is, moet de persoonsvorm ook meervoud zijn.
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quiz

Wat is een onvoltooid deelwoord?
A
smeltend
B
gesmolten
C
gerend
D
rennen

Slide 21 - Quiz

Wat is een onvoltooid deelwoord?
A
gemeld
B
slepend
C
gesmeed
D
verbaasd

Slide 22 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de zin:
Iedereen weet wat de persoonsvorm is.
A
Iedereen
B
Weet
C
Persoonsvorm
D
Is

Slide 23 - Quiz

Wat is een voltooid deelwoord?
A
wandel
B
wandelde
C
gewandeld

Slide 24 - Quiz

Wat is de infinitief?
A
bewegen
B
beweeg
C
bewoog
D
beweegt

Slide 25 - Quiz

een onvoltooid deelwoord

A
is de infinitief (hele werkwoord) met-d(e)
B
is de stam met-d
C
soms d en soms niet

Slide 26 - Quiz

Wat is geen voltooid deelwoord?
A
Gelopen
B
Verzorgd
C
Gewerkt
D
Worden

Slide 27 - Quiz

Zelfstandig werken
H1 Taalverzorging werkwoordspelling:
Opdracht 1 t/m 5 (blz. 32+33) > op papier.
H2 Woordenschat:
Opdracht 1 t/m 6 (blz. 56-59) > op papier óf online.


  • Eerste 15 minuten in stilte, daarna mag je overleggen met je buurman/buurvrouw die naast je zit.
  • Klaar? Kijk naar het leesdossier!



Slide 28 - Slide