Introductie opdracht 3 verliefd zijn DISK

Doel van de les 




Aan het eind van de les ken je de betekenis van nieuwe woorden en kun je zinnen maken met die woorden.
1 / 50
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolBasisschoolvmbo lwoo, b, kGroep 7,8Leerjaar 1

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Doel van de les 




Aan het eind van de les ken je de betekenis van nieuwe woorden en kun je zinnen maken met die woorden.

Slide 1 - Slide

Je hebt in de vorige les al veel woorden geleerd. 
Welke woorden ken je nog?
Vul ze in op de volgende dia.

Slide 2 - Slide

timer
2:00
verliefd

Slide 3 - Mind map

Uitleg van nieuwe woorden 
1.  Lees het woord
2.  Lees de betekenis(sen)
3.  Lees de voorbeeldzin(nen)
4.  Bekijk de plaatjes

Slide 4 - Slide

bedenken
verzinnen / een idee krijgen
Hij bedenkt een goed plan .




                                                              

Slide 5 - Slide

liegen
bewust iets zeggen wat niet waar is
De dief liegt dat hij niets gestolen had.

Slide 6 - Slide

vertrouwen
geloven dat iemand eerlijk is of dat iets goed zal gaan
Ik vertrouw hem niet, want hij liegt bijna altijd.

Slide 7 - Slide

beloven
zeggen dat je iets zult doen
Ik beloof dat ik altijd mijn huiswerk zal maken

Slide 8 - Slide

herkennen
weten wie of wat je ziet of hoort
Toen ik hem na vijf jaar zag, herkende ik hem niet meer.
Ik herken hem aan zijn stem.
   

Slide 9 - Slide

hopen
wensen dat iets wat je wilt gaat gebeuren
Ik hoop dat alle leerlingen A2 halen.
Ik hoop dat de oorlog in Oekraïne snel is afgelopen.

Slide 10 - Slide

opvallen
aandacht trekken
Die vrouw valt erg op met haar blauwe haren
   

Slide 11 - Slide

verwachten
denken dat iets gaat gebeuren
Ik verwacht dat het morgen gaat regenen
   

Slide 12 - Slide

versieren
iemand zover krijgen dat hij/zij wil vrijen
De jongen heeft het meisje versierd.
   

Slide 13 - Slide

omgaan (met)
met iemand samenwerken / met iemand praten
Die twee hebben steeds ruzie. Ze gaan niet goed met elkaar om.
   

Slide 14 - Slide

Wat betekent
"beloven"?
A
denken dat iets gaat gebeuren
B
zeggen dat je iets zult doen
C
weten wie of wat je ziet of hoort
D
geloven dat iemand eerlijk is of dat iets goed zal gaan

Slide 15 - Quiz

Wat betekent
"verwachten"?
A
denken dat iets gaat gebeuren
B
zeggen dat je iets zult doen
C
weten wie of wat je ziet of hoort
D
geloven dat iemand eerlijk is of dat iets goed zal gaan

Slide 16 - Quiz

Wat betekent
"vertrouwen"?
A
denken dat iets gaat gebeuren
B
zeggen dat je iets zult doen
C
weten wie of wat je ziet of hoort
D
geloven dat iemand eerlijk is of dat iets goed zal gaan

Slide 17 - Quiz

Wat betekent
"herkennen"?
A
denken dat iets gaat gebeuren
B
zeggen dat je iets zult doen
C
weten wie of wat je ziet of hoort
D
geloven dat iemand eerlijk is of dat iets goed zal gaan

Slide 18 - Quiz

Wat betekent
"opvallen"?
A
aandacht trekken
B
verzinnen / een idee krijgen
C
bewust iets zeggen wat niet waar is
D
wensen dat iets wat je wilt gaat gebeuren

Slide 19 - Quiz

Wat betekent
"liegen"?
A
aandacht trekken
B
verzinnen / een idee krijgen
C
bewust iets zeggen wat niet waar is
D
wensen dat iets wat je wilt gaat gebeuren

Slide 20 - Quiz

Wat betekent
"hopen"?
A
aandacht trekken
B
verzinnen / een idee krijgen
C
bewust iets zeggen wat niet waar is
D
wensen dat iets wat je wilt gaat gebeuren

Slide 21 - Quiz

Wat betekent
"bedenken"?
A
aandacht trekken
B
verzinnen / een idee krijgen
C
bewust iets zeggen wat niet waar is
D
wensen dat iets wat je wilt gaat gebeuren

Slide 22 - Quiz

Maak oefening 3,  
op bladzijde 45 en 46 
van je boek.

Werk samen!!!

Slide 23 - Slide

Even herhalen.
Weten jullie het nog?

Slide 24 - Slide

de liefde
het gevoel dat je van iets of van iemand houdt, of dat je iets of                    iemand heel leuk vindt
                                    Hij deed zijn werk met veel liefde.
                                                  Zij zorgen met veel liefde voor de dieren.

Slide 25 - Slide

verkering hebben
         het contact tussen twee mensen die verliefd op elkaar zijn
Ali heeft al twee maanden verkering met Marian.

Slide 26 - Slide

huilen
tranen uit je ogen laten stromen
De jongen begon te huilen toen hij met zijn fiets was gevallen.

Slide 27 - Slide

het liefdesverdriet
het verdriet om een liefde die voorbij is
De jongen had veel liefdesverdriet, want zijn vriendin had het uitgemaakt.

Slide 28 - Slide

de invloed
Iets wat gevolgen heeft voor iets of iemand anders.
Roken heeft een slechte invloed op je gezondheid. 
Klimaatverandering heeft grote invloed op de natuur.

Slide 29 - Slide

Welk woord hoort NIET bij
"het liefdesverdriet"?
A
huilen
B
het uitmaken
C
plezier
D
geen verkering meer

Slide 30 - Quiz

Wat hoort NIET bij
"de liefde"?
A
kriebels in je buik
B
geluk
C
plezier
D
volwassen

Slide 31 - Quiz

Maak een zin met
"invloed".

Slide 32 - Open question

Welk woord hoort NIET bij
"huilen"?
A
lachen
B
pijn
C
geloof
D
tranen

Slide 33 - Quiz

Maak een zin met
"verkering hebben".

Slide 34 - Open question

Maak oefening ..,  
op bladzijde ... 
van je boek.

Werk samen!!!

Slide 35 - Slide

de mening
wat je vindt van iemand of iets
Hij zegt wat hij vindt. Dat is zijn mening.        
Wat is jouw mening over  het geloof?    

Slide 36 - Slide

spontaan
als je iets direct en zonder na te denken zegt of doet
Toen de Oekraïners in de problemen kwamen, bood mijn buurvrouw spontaan haar hulp aan.

Slide 37 - Slide

het uitmaken
de relatie met iemand verbreken
Na een maand heeft het meisje het uitgemaakt met haar vriend.

Slide 38 - Slide

vreselijk
heel erg vervelend of slecht
Kanker is een vreselijke ziekte.

Slide 39 - Slide

geweldig
heel goed / heel mooi / heel leuk
De film was geweldig. Ik heb erg genoten.

Slide 40 - Slide

het advies
de raad die je aan iemand geeft
wat je tegen iemand zegt om te helpen
De dokter gaf de zieke man het advies om goed uit te rusten.

Slide 41 - Slide

uiteindelijk
op het laatst
We hebben lang op hem gewacht, maar uiteindelijk zijn we toch vertrokken.                                                                                                             

Slide 42 - Slide

Wat betekent
"de mening"?
A
wat je weet van iets of iemand
B
wat je vindt van iets of iemand
C
wat je hoort van iets of iemand

Slide 43 - Quiz

Maak een zin met het woord
"spontaan".

Slide 44 - Open question

Maak een zin met het woord
"vreselijk".

Slide 45 - Open question

Wel woord hoort NIET bij
"het advies"?
A
de raad
B
de tip
C
de hulp
D
de mening

Slide 46 - Quiz

Maak een zin met het woord "uiteindelijk"

Slide 47 - Open question

Wel woord hoort NIET bij
"geweldig"?
A
heel saai
B
heel mooi
C
heel goed
D
heel leuk

Slide 48 - Quiz

Maak een zin met het woord
"het uitmaken"

Slide 49 - Open question

Maak oefening 2,  
op bladzijde 45 
van je boek.

Werk samen!!!

Slide 50 - Slide