What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Quiz Kapitel 3 Klas 2HA 22/23 versie A
Quiz Kapitel 3 Klasse 2HA1
1 / 45
next
Slide 1:
Slide
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
This lesson contains
45 slides
, with
interactive quizzes
and
text slide
.
Lesson duration is:
45 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Quiz Kapitel 3 Klasse 2HA1
Slide 1 - Slide
Welche Frau hat ein Buch gekauft?
"Welche Frau" hoort bij..
A
der Gruppe 1e naamval
B
der Gruppe 4e naamval
C
ein Gruppe 1e naamval
D
ein Gruppe 4e naamval
Slide 2 - Quiz
Welke uitgang komt er achter het meewerkend voorwerp 3e naamval mannelijk of onzijdig?
A
-en
B
-
C
-e
D
-em
Slide 3 - Quiz
Was bedeutet das Wort "beliebt"?
A
geloven
B
beroemd
C
populair
D
vroeger
Slide 4 - Quiz
Zu wem sagst du "du"?
A
tegen docenten
B
tegen familieleden
C
goede vrienden
D
tegen 50 plussers
Slide 5 - Quiz
Welke naamval heeft het lijdend voorwerp?
A
1e
B
4e
C
3e
D
-
Slide 6 - Quiz
Wat krijgt de derde naamval?
A
-
B
Lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
onderwerp
Slide 7 - Quiz
Bij welke groep horen de woorden 'mein, dein, sein, ....'
A
ein Gruppe
B
der Gruppe
Slide 8 - Quiz
Messer, Löffel und .....
A
Gemüse
B
Teller
C
Gabel
D
Grund
Slide 9 - Quiz
Welches Wort fehlt hier?
Der Schule ist ..... 12 Meter hoch.
A
bedeuten
B
etwa
C
die Zeitung
D
einfach
Slide 10 - Quiz
Welke naamval heeft het onderwerp?
A
1e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval
Slide 11 - Quiz
Bij welke groep horen "der-die-das, dies-, jed-, manch-, solch-, all- und welch- ?
A
Ein Gruppe
B
Der Gruppe
Slide 12 - Quiz
Wat betekent "het broodje"?
A
das Brot
B
das Brötchen
C
die Brote
D
die Brötchen
Slide 13 - Quiz
Ein .... schwimmt im Wasser.
A
Wasser
B
Orangensaft
C
Fisch
D
Flasche
Slide 14 - Quiz
Was isst man zum Frühstuck?
A
Pizza
B
Käsebrot
Slide 15 - Quiz
Welk antwoord is goed?
A
die Banane
B
das Apfel
C
der Eis
D
die Salat
Slide 16 - Quiz
Wat betekent 'Nudeln'?
A
Kartoffeln
B
Süßigkeiten
C
Obst
D
Pasta
Slide 17 - Quiz
Bij welke naamval en geslacht komt er een -n achter het zelfstandig naamwoord?
A
3e naamval meervoud
B
3e naamval meervoud
C
3 naamval mannelijk
D
3 naamval onzijdig
Slide 18 - Quiz
Hoe je de spreek je de 'Y' in het Duitse alfabet uit?
A
Uups
B
Upsielon
C
Uupsielon
D
ei
Slide 19 - Quiz
Het 'Hundertwasserhaus' ist ein .....
A
restaurant
B
winkel
C
huis
D
dierentuin
Slide 20 - Quiz
Kaiserschmarnn isst man mit ..... .
A
Ketchup
B
Druiven
C
Apfeslmuss
D
Mayonaise
Slide 21 - Quiz
Met welke vraag vindt je het lijdend voorwerp in zin?
A
wie/wat + gezegde
B
Wie/wat + gezegde + onderwerp
C
Aan/ voor wie + gezegde + onderwerp
Slide 22 - Quiz
Wat betekent 'ham' in het Duits?
A
die Wurst
B
der Schinken
C
das Huhn
Slide 23 - Quiz
Wat betekent 'zeigen'?
A
zeggen
B
winnen
C
laten zien
D
praten
Slide 24 - Quiz
Was ist 'Obst'?
A
Nudeln
B
Birne
C
Salat
D
Manderinen
Slide 25 - Quiz
Wat betekent 'eine Frikandelle'?
A
frikandel
B
broodje
C
gehaktbal
D
worst
Slide 26 - Quiz
Wat is de goede vertaling van:
'Was möchtest du trinken?'
A
Wat moet je drinken?
B
Wat wil je drinken?
C
Wat wilt u eten?
Slide 27 - Quiz
Ich backe eine Torte.
Welk zinsdeel en naamval is 'eine Torte'?
A
onderwerp 4e naamval
B
lijdend voorwerp 3e naamval
C
meewerkend voorwerp 2e naamval
D
lijdend voorwerp 4e naamval
Slide 28 - Quiz
Wat betekent 'die Gabel'?
A
de vork
B
de melk
C
elke dag
D
het bord
Slide 29 - Quiz
Betekenis van 'etwa'?
A
de smaak
B
gemiddeld
C
ongeveer
D
de slager
Slide 30 - Quiz
Ich esse mein Essen mit .....
A
Messer und Käse
B
Messer und Gabel
C
Marmelade und Teller
Slide 31 - Quiz
Wat betekent 'durchschnittlich'?
A
gemiddeld
B
doorgesneden
C
precies zo
D
laten zien
Slide 32 - Quiz
Wat betekent 'Gurke' und 'zu Hause'?
A
appel en niet thuis zijn
B
komkommer en huis
C
Boon en thuis zijn
D
komkommer en thuis zijn
Slide 33 - Quiz
Ich habe kein Geld mehr.
'kein Geld' is ...
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
Slide 34 - Quiz
Is 'Zieger' goed of fout gespeld?
A
goed
B
fout
Slide 35 - Quiz
Wunderschön =
A
niemals
B
toll
C
beliebt
D
früher
Slide 36 - Quiz
Over welke stad gaat Kapitel 3?
A
Hamburg
B
Köln
C
Berlin
D
Wien
Slide 37 - Quiz
Ich kaufe meiner Mutter eine Torte.
Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
A
Ich
B
eine Torte
C
meiner Mutter
D
kaufe
Slide 38 - Quiz
Hoe zeg je dat het brood op is?
A
Das Brot is nicht mehr da.
B
Das Brot ist alle.
Slide 39 - Quiz
'immer' betekent ....
A
altijd
B
soms
C
vroeger
Slide 40 - Quiz
Hoe zeg je pannenkoek op zijn Oostenrijks?
A
Pfannkuchen
B
Kaiserschmarnn
C
Palatschinken
Slide 41 - Quiz
Meine Mutter backt ..... Pfannkuchen.
A
ein
B
eine
C
einem
D
einen
Slide 42 - Quiz
Mein Vater trägt ..... Jacke.
A
eine
B
ein
C
einen
D
einer
Slide 43 - Quiz
Hoe spreek je je tante aan in het Duits?
A
du
B
Sie
Slide 44 - Quiz
Wat is typisch oostenrijks eten?
A
Bratwurst
B
Kaiserschmarnn
C
Pommes
D
Bratkartoffeln
Slide 45 - Quiz
More lessons like this
Wiederholung OM Semester 2
April 2021
- Lesson with
41 slides
Duits
Hoger onderwijs
Kasussystem - Wiederholung
May 2021
- Lesson with
33 slides
Duits
Hoger onderwijs
Maatwerk naamvallen
December 2023
- Lesson with
33 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
M22 - Intro + Schritt 9 & 10
November 2023
- Lesson with
28 slides
Duits
Secondary Education
Age 13
3 havo Kapitel 2 4 les DU 4
October 2024
- Lesson with
23 slides
Duits
Secondary Education
Anne Frank, das Hinterhaus
September 2022
- Lesson with
13 slides
by
Anne Frank House
History
Secondary Education
Primary Education
Age 11-13
Anne Frank House
Herhaling hoofdstuk 3 HV2
May 2023
- Lesson with
17 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Maatwerk naamvallen
February 2021
- Lesson with
28 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 2