Tekenen bij biologie + microscopie

Tekenen bij biologie
1 / 44
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Tekenen bij biologie

Slide 1 - Slide

Waarom tekenen we bij biologie?
  • Zorgvuldig kijken naar het onderwerp!
  • Verschillende onderdelen goed herkennen.
  • Belangrijkste eigenschappen (i.p.v. alle details)
  • Anderen zien wat jij ziet!


Slide 2 - Slide

- Je kunt het verschil uitleggen tussen natuurgetrouwe en schematische tekeningen.
- Je kunt de tekenregels toepassen bij het maken van een tekening
Twee soorten tekeningen

  • Alleen belangrijkste kenmerken getekend​
  • Geen kleur​
  • Geen details

  • Geeft alle details weer​
  • Vaak gekleurd​
  • Lijkt op een foto

Slide 3 - Slide

Schematische tekening

Slide 4 - Slide

Tekenregels tekening (schematisch
  • Kader met rechte lijnen
  • Titel, eigen naam, klas, datum en aanzicht
  • Vergroting erbij zetten (bij binoculair of microscoop)

Belangrijk!
  • Duidelijke lijnen (niet schetsen)
  • Teken altijd met potlood
  • Rechte lijnen om te benoemen
  • Niet te veel details
  • Niet inkleuren

Slide 5 - Slide

Tekenen cellen

Slide 6 - Slide

Wat ga je tekenen?
een cel van waterpest met aanzet omringende cellen

Onderdelen benoemen:
  • celmembraan
  • celwand
  • cytoplasma
  • bladgroenkorrels
  • evt. celkern en vacuole

Belangrijke tekenregels:
  • niet schetsen
  • teken groot
  • rechte lijn voor benoemen
  • alleen benoemen wat je ziet!

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Wat is er goed of fout?

Slide 9 - Slide

Benoemen: horizontale lijnen en 
achter de lijn het benoemde deel

Slide 10 - Slide

boven: teveel en geschetst
Onder: goed schematisch

Slide 11 - Slide

Goed: 1 cel met een deel van de buurcellen

Slide 12 - Slide

Fout: teveel cellen. 
Je kiest er 1, die teken je groot (7 cm). 
Met daarnaast een stukje van de buurcellen

Slide 13 - Slide

Te klein getekend:  Teken een cel van ongeveer 7 cm

Slide 14 - Slide

Boven:  Fout: Getekend met een te dik potlood.  
Gebruik een potlood met een scherpe punt
Onder: Fout want er is geschetst.    Teken strakke lijnen!

Slide 15 - Slide

Boven: Fout want de lijn is open 
 Teken gesloten lijnen
Onder: ingekleurd, dat mag niet.  Schematisch: NIET inkleuren

Slide 16 - Slide

Hier zie je hoe je netjes de onderdelen benoemd
Lijnen met een geo / liniaal horizontaal
Benoemde onderdelen ACHTER de lijn, netjes onder elkaar

Slide 17 - Slide





Je kent de functies van onderdelen van de microscoop leren.


Gebruik de tips over de manier van leren die je al hebt gekregen voor het leren van de onderdelen.



Succes!



Vergroten


Oculair x Objectief = 


    10       x      4       =    40 x


    10       x     10      =    100x


    10       x    40      =   400 x    

Slide 18 - Slide

even oefenen..

Slide 19 - Slide

Welke tekenregel klopt niet voor een schematische tekening?
A
Teken en schrijf met potlood
B
Benoem de onderdelen van je tekening
C
Kleur je tekening
D
Schrijf een titel boven je tekening

Slide 20 - Quiz

Weet je wat de tekenregels zijn?
A
Ja
B
Nee
C
Een beetje

Slide 21 - Quiz

Welke tekenregel klopt niet?
A
Teken en schrijf met potlood
B
Benoem de onderdelen van je tekening
C
Kleur je tekening
D
Schrijf een titel boven je tekening

Slide 22 - Quiz

Een tekenregel is dat je altijd met pen tekent
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quiz

Als je bij biologie een tekening maakt volgens de tekenregels is het belangrijk dat je...:
A
Alleen tekent wat je ziet
B
Altijd op lijntjespapier tekent
C
De tekening altijd inkleurt
D
De tekening nooit op A3 papier maakt

Slide 24 - Quiz

Waarvoor dient de kleine schroef van een microscoop?
A
Hiermee beweeg je de tafel omhoog en omlaag
B
Hiermee kun je nauwkeurig scherpstellen
C
Hiermee zet je het preparaat vast
D
Hiermee regel je de hoeveelheid licht

Slide 25 - Quiz

Sleep het juiste woord naar de plek op de microscoop
voet
grote schroef
diafragma
tafel
objectief
tubus

Slide 26 - Drag question

Waarvoor zijn de objectieven van de microscoop?
A
beeld vergroten
B
hoeveelheid licht regelen
C
scherp beeld
D
stevigheid

Slide 27 - Quiz

Hoe heet het voorwerp wat je onder de microscoop gaat bekijken?
A
Het preparaat
B
Het dekglas
C
Het voorwerp glas
D
Een blad

Slide 28 - Quiz

Wat is de functie van het 'diafragma' van de microscoop?
A
het preparaat vergroten
B
hoeveelheid licht te regelen
C
microscoop aan vastpakken
D
microscoop aan/uit zetten

Slide 29 - Quiz

Welke cel heeft een celmembraan?
A
Plantaardige cel
B
Dierlijke cel
C
Plantaardige en dierlijke cellen
D
Geen van beiden

Slide 30 - Quiz

zet de onderdelen van groot naar klein 1 is het groots en 4 is het kleins
1
2
3
4
weefsels
organen
orgaanstelsels
cellen

Slide 31 - Drag question

Welke cel onderdelen hebben plantaardige cellen en dierlijke cellen beide?
A
Alleen een celkern
B
celkern en cytoplasma
C
celkern, cytoplasma en celmembraan
D
celkern, cytoplasma, celmembraan, celwand

Slide 32 - Quiz

Een organisme met bladgroenkorrels is een
A
schimmel
B
bacterie
C
dier
D
plant

Slide 33 - Quiz

Als je een microscoop wil tillen, waar pak je de microscoop?
A
Bij de tubus
B
Bij het statief
C
Bij de tafel
D
Bij de revolver

Slide 34 - Quiz

Bij het scherpstellen van de microscoop maak ik altijd gebruik van de grote schroef
A
Juist
B
Onjuist

Slide 35 - Quiz

Welke cel heeft een celwand?
A
Plantaardige cel
B
Dierlijke cel
C
Plantaardige en dierlijke cellen
D
Geen van beiden

Slide 36 - Quiz

Hebben cellen van mensen andere kenmerken dan cellen van dieren?
A
Ja
B
Nee

Slide 37 - Quiz

In plantaardige cellen zitten allerlei korrels, goede voorbeelden hiervan zijn ..
A
bladgroenkorrels en voedingskorrels
B
voedingskorrels en kleurstofkorrels
C
kleurstofkorrels en zetmeelkorrels
D
voedingskorrels en bladgroenkorrels

Slide 38 - Quiz

Door welk gedeelte van de microscoop kijk je?
A
diafragma
B
objectief
C
oculair
D
revolver

Slide 39 - Quiz

wat voor cellen zijn dit?
A
plantaardige cellen
B
dierlijke cellen

Slide 40 - Quiz

Welke cel heeft een vacuole?
A
Plantaardige cel
B
Dierlijke cel
C
Plantaardige en dierlijke cellen
D
Geen van beiden

Slide 41 - Quiz


Alle organismen vertonen de zes levenskenmerken. 
Bij welke levenskenmerk hoort:

Je mouwen worden kort.
A
Ademen
B
Uitscheiden
C
Groeien
D
Voortplanten

Slide 42 - Quiz

Is dit gelukt? Vul hier onder in welke onderdelen je nog lastig vond

Slide 43 - Open question

Kies nu 1 van deze cellen uit en maak  een tekening.. denk aan de regels!

Slide 44 - Slide