week 3 les 2 complemento directo

¿Qué vamos a hacer hoy?
repetir los pronombres demostrativos
repetir los números hasta 1000
el objeto directo
1 / 16
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

¿Qué vamos a hacer hoy?
repetir los pronombres demostrativos
repetir los números hasta 1000
el objeto directo

Slide 1 - Slide

¿De quién es ......... libro aquí?

Slide 2 - Open question

¿Conoces a .................. chica de allí?

Slide 3 - Open question

................ zapatos de aquí son más bonitos que ............... ahí.

Slide 4 - Open question

............ revistas allí son mías y ........ aquí son tuyas.

Slide 5 - Open question

doscientos setenta y ocho

Slide 6 - Open question

quinientos cuarenta y siete

Slide 7 - Open question

940

Slide 8 - Open question

305

Slide 9 - Open question

El objeto directo
Wat is een lijdend voorwerp?



ej. Compro un libro para Juan.
het antwoord op de vraag wie of wat + persoonsvorm
el libro = het lijdend voorwerp

Slide 10 - Slide

Het lijdend voorwerp als persoonlijk voornaamwoord.
Net als in het Nederlands kan je het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord. 
Ik koop een boek voor Juan. - Ik koop het voor Juan. 
Compro un libro para Juan.  - Lo compro para Juan.

Slide 11 - Slide

Los pronombres de objeto directo
me
te
lo/la
nos
os
los/las
Waar lijkt dit overzicht veel op?
Het rijtje van het meewerkend voorwerp: me, te, le, nos, os, les

Slide 12 - Slide

Plaats van de persoonlijke voornaamwoorden. 
- De persoonlijke voornaamwoorden staan voor de persoonsvorm. 
vb:  Uso todos los días el ordenador. - Lo uso todos los días. 
- Als er een infinitief in de zin staat kan het persoonlijk voornaamwoord voor de persoonsvorm komen te staan.
vb: Voy a comprar un libro. -  Lo voy a comprar.
of achter de infinitief. Let op: het moet er dan aan vast geschreven worden!!!
vb: Voy a comprar un libro. - Voy a comprarlo.

Slide 13 - Slide

Het lijdend voorwerp is een persoon:
Wat heb je geleerd van het lijdend voorwerp wanneer het een persoon is?



Als het lijdend voorwerp een persoon is wordt het voorafgegaan door "a". 

Slide 14 - Slide

Ejemplos:
  • ¿Me llamas esta tarde?
  • Te busco en la biblioteca.
  • Las tengo en mi mochila. (las = las carpetas)
  • No lo encuentro. (lo = el libro)
  • Los invito a mi fiesta. (los = los amigos)
  • La compramos en el supermercado, (la = la leche)

Slide 15 - Slide

A trabajar!
planificación semana 3

Slide 16 - Slide