This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Guten Tag 3H!
Op tafel:
1. Opgeladen Laptop
2. Boek HAVO6
3. Pen
- Ga alvast naar lessonup.com
Mobiele telefoon in je tas.
Slide 1 - Slide
Keuzevoorzetsels (Wechselpräpositionen) 3D
Slide 2 - Slide
Inhalt
Planung
Vorige Unterrichtsstunde
Lernziele
Einstieg
Erklärung
Verarbeitung
Rückblick
Slide 3 - Slide
Planung
Donderdag 2 juni
S2 Maak opdracht 3, 6, 7, 9, 10
S3 Maak 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9, 10
Donderdag 2 juni:
Toets Schritt 1 t/m 3 voka/gram
Slide 4 - Slide
Lernziele:
Aan het einde van deze les:
- Kun je herkennen wanneer je een 3de of 4de naamval gebruikt na een keuzevoorzetsel.
- Heb je kennisgemaakt met de woorden van Schritt 3 en geoefend met de woorden.
Slide 5 - Slide
Wat weten jullie al van keuzevoorzetsels? (Voorkennis activeren)
Slide 6 - Mind map
De theorie
Slide 7 - Slide
Keuzevoorzetsels
an
aan/op (alleen bij dagen)
auf
op
hinter
achter
neben
naast
in
in/binnen
über
over
unter
onder
vor
voor
zwischen
tussen
Slide 8 - Slide
De keuzevoorzetsels kunnen zowel een Dativ (3e naamval) of een Akkusativ (4e naamval) zijn. Maar wanneer maak je gebruik van de Dativ en wanneer van de Akkusativ?
Slide 9 - Slide
Dativ
Dativ = rust, ergens zijn/sich befinden
Je kunt de vraag: Wo (waar)? stellen
Das Papier liegt auf dem Tisch.
Akkusativ
Akkusativ = beweging, ergens heen.
Je kunt de vraag: Wohin (waarheen)? stellen
Er wirft das Papier auf den Tisch (m).
Slide 10 - Slide
üben, üben, üben
Slide 11 - Slide
Welcher Satz ist richtig geschrieben? Sleep de zin.
Dieser Satz ist richtig.
Dieser Satz ist leider falsch.
Der Ball rollt unter das Auto (o).
Die Kreditkarte liegt in dem (im) Hotelzimmer (o).
Ich wohne über dem Geschäft (o).
Ich lege die Zeitung auf dem Tisch (m).
Die Zeitung liegt noch auf dem Tisch (m).
Slide 12 - Drag question
Vul in. Das Auto steht vor d...…. Garage (v)
Slide 13 - Open question
Antwoord + uitleg:
Vertaald: De auto staat vor d.... garage (v).
vor (voor) = keuzevoorzetsel
Het werkwoord 'staat' is geen beweging. Je kunt vragen 'waar'? Dus Dativ (3e naamval) vrouwelijk.
Dus: Das Auto steht vor der Garage (v)
Slide 14 - Slide
Vul in. Das Heft fällt auf d...…...Boden (m).
Slide 15 - Open question
Antwoord + uitleg:
Vertaald: Het schrift valt op de grond.
op = keuzevoorzetsel
Het werkwoord 'vallen' is een beweging.
Dus Akkustiv (4de naamval) mannelijk.
Dus: Das Heft fällt auf den Boden (m).
Slide 16 - Slide
Das Buch liegt auf d... Tisch(m).
A
dem
B
den
Slide 17 - Quiz
Antwoord + uitleg:
Vertaald: Het boek ligt op de tafel.
op = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'waar'?
Antwoord: ligt op de tafel. Dus Dativ (3e naamval).
Dus: Das Buch liegt auf d... Tisch (m).
Slide 18 - Slide
Das Bild hängt an d.... Wand (v).
A
die
B
der
Slide 19 - Quiz
Antwoord + uitleg:
Vertaald: De foto hangt aan de muur.
an (aan) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'waar'? Antwoord: aan de muur.
Dus Dativ (3e naamval) vrouwelijk.
Dus: Das Bild hängt an der Mauer (v).
Slide 20 - Slide
Vul in. Ich lege deinen Schlüssel auf d... Tisch (m).
Slide 21 - Open question
Antwoord + uitleg:
Vertaald: Ik leg jouw sleutel op de tafel.
auf (op) = keuzevoorzetsel
Het gaat hier om een beweging (iets neer leggen).
Dus Akkusativ (4e naamval.)
Dus: Ich lege deinen Schlüssel auf den Tisch.
Slide 22 - Slide
Vul in. Stehst du immer so lange vor d.... Spiegel (m)?
Slide 23 - Open question
Antwoord + uitleg:
Vertaald: Sta jij altijd zo lang voor de spiegel?
vor (voor) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'Waar?', zich bevinden, dus Dativ (3e naamval)
Dus: Stehst du immer so lange vor dem Spiegel?
Slide 24 - Slide
Vul in. Ich warte (voor de) Apotheke (v).
Slide 25 - Open question
Antwoord + uitleg:
Vertaald: Ik wacht voor de apotheek.
vor (voor) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'Waar?'. Dus 3e naamval.
Dus: Ich warte (voor de) Apotheke (v).
1de naamval -> die (1) der (3).
Antwoord: Ich warte vor der Apotheke (v).
Slide 26 - Slide
Vul in. Mein Opa setzt sich (op de) Bank (v) im Park.
Slide 27 - Open question
Antwoord + uitleg:
Vertaald: Mijn opa gaat op de bank in het park zitten.
auf (op) = keuzevoorzetsel
'gaan zitten' is een beweging. Dus 4e naamval.
Dus: Mein Opa setzt sich (op de) Bank (v) im Park.
1de naamval -> die (1) die (4).
Antwoord: Mein Opa setzt sich auf die Bank (v) im Park.
Slide 28 - Slide
An die Arbeit (25 min.)
Ga aan de slag met Schritt 2+3 van boek 6.
S2 Maak opdracht 3, 6, 7, 9, 10
S3 Maak 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9, 10
Samen met je buurman/buurvrouw
Klaar? Laat het mij zijn.
--> Ga verder met de poster over Luxemburg en lever deze in. Of ga leren voor de toets
Slide 29 - Slide
Rückblick
Slide 30 - Slide
Wanneer krijg je een Dativ / Akkusativ bij de keuzevoorzetsels?
Dativ (3e naamval)
Akkusativ (4e naamval)
Slide 31 - Drag question
Keuzevoorzetsels: Welke vraag kun je stellen voor de Dativ (3e naamval)? [meerdere antwoorden]
A
Wohin?
B
Wann?
C
Wo?
D
Warum?
Slide 32 - Quiz
Keuzevoorzetsels: Welke vraag kun je stellen voor de Akkusativ (4e naamval)?