hoofdletters, leestekens 2F

3.2 Leestekens
  • punten 
  • komma
  • vraagteken
  • uitroepteken
  • dubbel punt

1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBO

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

3.2 Leestekens
  • punten 
  • komma
  • vraagteken
  • uitroepteken
  • dubbel punt

Slide 1 - Slide

Uitleg leestekens - punt

Punt: achter elke zin


Ik laat de hond uit.


Slide 2 - Slide

Uitleg leestekens - komma (1)
  • Eigenlijk bij elke rust in de zin. Bij twijfel kun je het dus horen.

  • tussen 2 persoonvormen

        Als jij de hond uitlaat, bak ik alvast de pannenkoeken.

       Als je zin hebt, kun je mee uit eten


  • in een opsomming
       Bij de bakker koop ik brood, krentenbollen en 
      koekjes.










Slide 3 - Slide

Uitleg leestekens - komma (2)
  •  voor een voegwoord     
      Dat vind ik een goed idee, want dan zijn we op tijd klaar.                                     
    Ik heb je 3 keer gebeld, maar er  werd niet opgenomen .                                         Bij de voegwoorden "en/ of" hoort geen komma.

  • in een lange zin  

       Het is een belangrijk, dat er in de bodem voldoende voedingstoffen aanwezig zijn.













Slide 4 - Slide

Uitleg leestekens - komma (3)
  • voor en na een aanspreking
Helaas, de volgende keer beter
Meneer, wilt u even gaan zitten?

Slide 5 - Slide

1. In welke zin staan de leestekens goed?
A
Vanmorgen was ik te laat doordat ik mij had verslapen
B
Vanmorgen was ik te laat, doordat ik mij had verslapen
C
Vanmorgen was ik te laat, doordat ik mij had verslapen.
D
Vanmorgen was ik te laat doordat ik mij had verslapen.

Slide 6 - Quiz

2. In welke zin staan de leestekens goed?
A
Terwijl ik de werkplaats opruim, zet mijn collega de tractoren binnen.
B
Terwijl ik de werkplaats opruim, zet mijn collega de tractoren binnen
C
Terwijl ik de werkplaats opruim zet mijn collega de tractoren binnen.
D
Terwijl ik de werkplaats opruim zet mijn collega de tractoren binnen

Slide 7 - Quiz

4. In welke zin staan de leestekens goed?
A
De les van meneer Jansen vervalt vandaag omdat hij ziek is
B
De les van meneer Jansen vervalt vandaag, omdat hij ziek is.
C
De les van meneer Jansen vervalt vandaag omdat hij ziek is.
D
De les van meneer Jansen vervalt vandaag, omdat hij ziek is

Slide 8 - Quiz

5. In welke zin staan de leestekens goed?
A
Ik wens je een goede reis en veel plezier op de camping in Frankrijk.
B
Ik wens je een goede reis, en veel plezier op de camping in Frankrijk
C
Ik wens je een goede reis, en veel plezier op de camping in Frankrijk.
D
Ik wens je een goede reis en veel plezier op de camping in Frankrijk

Slide 9 - Quiz

6. In welke zin staan de leestekens goed?
A
In de supermarkt heb ik chips fanta cola en chocolade gekocht
B
In de supermarkt heb ik chips fanta cola en chocolade gekocht.
C
In de supermarkt heb ik chips, fanta, cola en chocolade gekocht
D
In de supermarkt heb ik chips, fanta, cola en chocolade gekocht.

Slide 10 - Quiz

6. In welke zin staan de leestekens goed?
A
John Deere en Fendt zijn mijn favoriete trekkers
B
John Deere en Fendt zijn mijn favoriete trekkers.
C
John Deere, en Fendt zijn mijn favoriete trekkers
D
John Deere, en Fendt zijn mijn favoriete trekkers.

Slide 11 - Quiz

Uitleg leestekens - aanhalingstekens
  • Als je citeert (woord of zin letterlijk overnemen uit tekst).

       "Ik accepteer en respecteer de ander zoals hij/zij  is."                          = geciteerd uit de Schoolgids

  • Opschrijven wat iemand precies zo heeft gezegd.

       Nienke zei:  " Ik zie je vanmiddag om 15.00 uur bij de          

        bushalte."

Slide 12 - Slide

Bij welke zin staan de leestekens goed?
A
Sanne zegt: Mijn fiets staat nog op school.
B
Sanne zegt: "Mijn fiets staat nog op school."
C
Sanne zegt: "Mijn fiets staat nog op school"
D
Sanne zegt "Mijn fiets staat nog op school."

Slide 13 - Quiz

Bij welke zin staan de leestekens goed?
A
Robin zei: "Wie gaat er mee naar de Mac?"
B
Robin zei Wie gaat er mee naar de Mac?
C
Robin zei: Wie gaat er mee naar de Mac?
D
Robin zei "Wie gaat er mee naar de Mac?"

Slide 14 - Quiz