Oplossen van eerstegraadsvergelijkingen

• Wiskunde
• Secundair onderwijs

Oplossen van eerstegraadsvergelijkingen

Leerdoel

Aan het einde van de les kun je een eerstegraadsvergelijking met één onbekende oplossen.

Introduceer het leerdoel van de les.

Wat weet je al over eerstegraadsvergelijkingen?

Wat is een eerstegraadsvergelijking?

Een eerstegraadsvergelijking is een vergelijking met één onbekende waarbij de hoogste macht van de onbekende 1 is.

Geef een definitie van een eerstegraadsvergelijking.

Stappenplan

1. Haal de termen met de onbekende naar de ene kant van de vergelijking. 2. Vereenvoudig beide kanten van de vergelijking. 3. Deel beide kanten van de vergelijking door de coëfficiënt voor de onbekende.

Leg het stappenplan uit om een eerstegraadsvergelijking op te lossen.

Voorbeeld

Los op: 3x + 5 = 14

Laat een voorbeeld zien van een eerstegraadsvergelijking die opgelost moet worden.

Voorbeeld

3x + 5 - 5 = 14 - 5
3x = 9
x = 3

Laat zien hoe het voorbeeld opgelost moet worden met behulp van het stappenplan.

Controle

Controleer of de oplossing klopt door de waarde van x in te vullen in de vergelijking.

Leg uit hoe je de oplossing kunt controleren.

Voorbeeld

Controleer of de oplossing klopt: 3x + 5 = 14
3(3) + 5 = 14
9 + 5 = 14
14 = 14

Laat zien hoe je de oplossing kunt controleren voor het voorbeeld.

Oefenen

Los op: 2x - 7 = 11

Laat de leerlingen een vergelijking oplossen met behulp van het stappenplan.

Oefenen

Controleer of de oplossing klopt: 2x - 7 = 11
2(9) - 7 = 11
18 - 7 = 11
11 = 11

Laat de leerlingen de oplossing controleren voor de vergelijking.

Samenvatting

Een eerstegraadsvergelijking is een vergelijking met één onbekende waarbij de hoogste macht van de onbekende 1 is. Om een eerstegraadsvergelijking op te lossen, gebruik je het stappenplan: haal de termen met de onbekende naar de ene kant van de vergelijking, vereenvoudig beide kanten van de vergelijking en deel beide kanten van de vergelijking door de coëfficiënt voor de onbekende.

Vat de belangrijkste punten van de les samen.

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.

Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.

Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.