Voordeel IBO 6 Afronden van mijn werk: Afsluiten en opruimen

Wat weet je nog over
je werk uitvoeren (IBO 5) ?
1 / 47
next
Slide 1: Open question
IBO VoordeelMBOStudiejaar 1

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 300 min

Items in this lesson

Wat weet je nog over
je werk uitvoeren (IBO 5) ?

Slide 1 - Open question

Voordeel IBO 6   de laatste...... :)
Afronden van mijn werk: Afsluiten en opruimen.

Slide 2 - Slide


In deze IBO leer ik:

  • Je werkplek opruimen
  • Je afmelden en je werk overdragen
  • Bijzonderheden melden
  • Registeren van werkzaamheden (papier/ digitaal)

Slide 3 - Slide

6.1  Je werkplek opruimen en schoonmaken

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Bespreek in groepjes hoe het op alle domeinen op jouw stage gaat:
En noteer dat op het werkblad.

Op welke manier heb jij op stage te maken met:
  • Scheiden (spullen die wel of niet nodig zijn voor het werk)
  • Schikken (alles heeft een vaste plek)
  • Schoonmaken 
  • standaardiseren (zijn er procedures/ voorschriften voor een schone werkplek?)
  • Standhouden (doet iedereen het volgens afspraak?)

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Bekijk het filmpje.
Maak daarover opdracht 85.
Maak daarna alle opdrachten van leskaart 6.1 
81 t/m 91 
84 (werk-portal makkelijk en moeilijk) noteer je score!


Slide 8 - Slide

Tekst
Let in de volgende video op: 
Hoe is de situatie  en hoe wordt het verbeterd?
  • Scheiden
  • Schikken
  • Schoonmaken
Vul het schema in bij opdracht 92

Slide 9 - Slide

6. 2 Rapporteren 

Slide 10 - Slide

Je informeert anderen over je werk:
  • Wat heb je gedaan?
  • Wat moet er nog gebeuren?
  • Zijn er bijzonderheden?
  • Hoe is het gegaan? 
     
                                        SCHRIFTELIJK  <> MONDELING

Slide 11 - Slide

Maak nu de opdrachten: 93, 94, 95, 96, 97.
over FEITEN < > MENINGEN 


Slide 12 - Slide

Feit of mening?

Ik kan een feit en mening herkennen in een tekst.

Slide 13 - Slide

Feit
Feit: Iets wat echt waar is of wat echt gebeurd is.
Een feit kun je controleren!

Voorbeelden:
In een Snickers zitten 321 caloriën.
Leeuwarden is de hoofdstad van Friesland.


Slide 14 - Slide

Mening
Mening: wat je van iets of iemand vindt.

Voorbeelden:
Ik vind wielrennen een gave sport.
Op YouTube staan alleen maar saaie filmpjes.

Slide 15 - Slide

Ik ga met plezier naar school.
A
Feit
B
Mening

Slide 16 - Quiz

Donald Trump was de president van de Verenigde Staten.
A
Feit
B
Mening

Slide 17 - Quiz

Barack Obama heeft het goed gedaan als president.
A
Feit
B
Mening

Slide 18 - Quiz

Amsterdam is een grote stad.
A
Feit
B
Mening

Slide 19 - Quiz

De afstand tussen Groningen en Rotterdam is 246 kilometer.
A
Feit
B
Mening

Slide 20 - Quiz

Herken de mening
Met de auto naar Maastricht duurt lang.
Ik heb zin in de zomervakantie.

Mijn favoriete kleur is groen.
Meester Gert-Jan geeft leuke lessen.
Ik ga erg laat naar bed.

Slide 21 - Slide

Aan welk woord herken je de mening?
Jim gaat graag naar zijn oma.
A
Jim
B
gaat
C
graag
D
oma

Slide 22 - Quiz

Aan welk woord herken je de mening?
Het gezellige feestje begint om 4 uur.
A
gezellige
B
feestje
C
begint
D
4 uur

Slide 23 - Quiz

Aan welk woord herken je de mening?
Het ticket voor de bioscoop is goedkoop.
A
het ticket
B
de bioscoop
C
is
D
goedkoop

Slide 24 - Quiz

Leskaart 6.3 Formulieren invullen

Formulieren:
  • info doorgeven
  • rapporteren
papier/ computer



Slide 25 - Slide

Welke formulieren heb
jij wel eens ingevuld?

Slide 26 - Mind map

Formulieren invullen

Slide 27 - Slide

Wat kun je invullen bij Woonplaats?
A
Nijkerk
B
Schoolstraat 65
C
6378 VG
D
Nederland

Slide 28 - Quiz

Hoeveel cijfers heeft een telefoonnummer?
A
6
B
8
C
10
D
12

Slide 29 - Quiz

Hoe noteer je je geboortedatum op de juiste manier op een formulier?
A
26 december 2011
B
26-12-2011
C
zesentwinig december tweeduizendelf
D
26 december

Slide 30 - Quiz

Wat hoort er NIET op een inschrijfformulier voor de tandarts?
A
Je voor- en achternaam
B
Je geboortedatum
C
Je adres
D
Je hobbies

Slide 31 - Quiz

Wat is een BSN nummer?
A
Een nummer dat hoort bij jou als persoon
B
Een telefoonnummer
C
Een geboortedatum
D
Een adres

Slide 32 - Quiz

Wat is een roepnaam?
A
Je achternaam
B
Je doopnaam
C
Je bijnaam
D
De naam waarmee je aangesproken wordt

Slide 33 - Quiz

Wie moeten er een handtekening onder een formulier zetten als je jonger dan 18 jaar bent?
A
Jijzelf
B
Je opa of oma
C
Je mentor
D
Je ouder(s)

Slide 34 - Quiz

Welke van de vier is een postcode?
A
7354 CB
B
7365425 HG
C
GHBR 55
D
G5F7 H8

Slide 35 - Quiz

Wat vul je in op een sollicitatieformulier als er staat 'MOTIVATIE'?
A
Je gegevens (naam, adres, woonplaats enz.)
B
Waarom je bij het bedrijf wilt werken
C
Je vorige baantjes
D
Hoeveel je wilt verdienen per uur

Slide 36 - Quiz

Wat is een 'REFERENTIE'?
A
De naam van het bedrijf waar je wilt werken
B
Een formulier om te sollicteren
C
Je gegevens
D
Degene waarvoor je gewerkt hebt. Die kan wat over jou vertellen

Slide 37 - Quiz

Wat hoef je NIET in te vullen op een inschrijfformulier voor een sportclub?
A
Je voor- en achternaam
B
Je adres
C
Je telefoonnummer
D
Je haarkleur

Slide 38 - Quiz

Wat betekent 'NATIONALITEIT'?
A
Het land waar je geboren bent
B
Je woonplaats
C
De taal die je spreekt
D
De werkervaring die je hebt

Slide 39 - Quiz


Op een formulier mag je een foutje doorkrassen?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 40 - Quiz

Wat kun je invullen bij burgerlijke staat?
A
Je hobbies
B
Dat je getrouwd bent
C
Je BSN nummer
D
Je geboortedatum

Slide 41 - Quiz


Lees voor jezelf de tekst onder leskaart 6.3 
en bekijk de voorbeelden.

Maak opdracht 98, 99, 103 zelfstandig.

Daarna maken en bespreken we samen 100, 101, 102 en 103

Slide 42 - Slide

Hoe schrijf je jouw geboortedatum in een formulier?

Slide 43 - Open question

Wat bedoelen ze met de kleine lettertjes in een formulier
A
Dat het klein geschreven is
B
Dat je de tekst niet kunt lezen
C
Dat je dat ook nog moet invullen
D
Dat er nog uitzonderingen of bijzonderheden zijn

Slide 44 - Quiz

Lees jij altijd alles (dus ook de kleine lettertjes) als je iets ondertekent?
Ja
Nee
soms

Slide 45 - Poll

In plaats van de woordenlijsten:
Kies ieder 2 woorden en zoek hier een passend
plaatje bij.
Wij gaan raden welk woord jij bedoelt!

Slide 46 - Open question

Tot slot: 
de BPV opdracht !

Slide 47 - Slide