2HA Vrijdag 15 April 2022 Sterke werkwoorden Duits

Sterke werkwoorden
Duits
1 / 23
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2,3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Sterke werkwoorden
Duits

Slide 1 - Slide

Ook in het Nederlands kennen we sterke werkwoorden:

Sterk worden deze werkwoorden door
een klinkerverandering
in de verleden tijd

Slide 2 - Slide

En in het Duits?
Naast een klinkerverandering in de verleden tijd, hebben sterke werkwoorden in het Duits ook

een klinkerverandering
in de tegenwoordige tijd

Slide 3 - Slide

Tot nu toe kende je de zwakke werkwoorden
Die kon je vervoegen met
het ezelsbruggetje

(FE)-E-ST-T-EN-T-EN

Slide 4 - Slide

Anna .......... (kaufen) für ihre Mutter.

Slide 5 - Open question

Hannes und Anton ..... (warten) vor der Schule auf den Bus.

Slide 6 - Open question

Es .... (regnen) draußen, deshalb gehe ich nicht mit dem Rad zur Schule.

Slide 7 - Open question

Wat is er nu anders bij de sterke werkwoorden?

Sterke werkwoorden krijgen in sommige vormen
een klinkerverandering in de stam


Slide 8 - Slide

Dan is er een klinkerverandering
a -> ä
au -> äu

korte e -> i 
lange e -> ie


Slide 9 - Slide

vb... sterk ww met "a" in de stam
fahren...sterk?      ja!    wij rijden/wij reden
Ich fahre
du fährst
er/sie/es fährt
wir fahren
ihr fahrt
sie/Sie fahren

Slide 10 - Slide

 vb... sterk ww met "e" in de stam
sehen....sterk?       ja!   wij zien/ wij zagen
Ich sehe
du siehst
er/sie/es sieht
wir sehen
ihr seht
sie/Sie sehen

Slide 11 - Slide

Probeer nu eens zelf
de juiste vorm
van het werkwoord te vinden

Slide 12 - Slide

Du ... (helfen) deiner Schwester mit den Hausaufgaben.

Slide 13 - Open question

Er ... (rufen = roepen) seinen Vater um Hilfe.

Slide 14 - Open question

Mutter ... (sehen = zien) die Show im Fernsehen.

Slide 15 - Open question

Er zijn geen regels zonder uitzonderingen:

gehen, stehen
-> 
sterk, maar geen klinkerverandering
                                    (er geht, er steht)

nehmen, geben -> sterk, maar lange e wordt i
                                    (sie nimmt, du gibst)


Slide 16 - Slide

Er ... (nehmen) einen Apfel aus dem Korb.

Slide 17 - Open question

Du ... (stehen) hier genau im Weg, kannst du bitte zur Seite gehen?

Slide 18 - Open question

Een voltooid deelwoord van een zwak werkwoord
ken je al en wordt meestal zo gevormd:
ge - stam - t

kochen (= koken) -> gekocht
kaufen (=kopen) -> gekauft

Slide 19 - Slide

Voltooid deelwoord sterk werkwoord
Dit voltooid deelwoord wordt meestal zo gevormd:
ge - stam - en
laufen (= lopen) -> gelaufen
fahren (= rijden) -> gefahren

Slide 20 - Slide

Wir sind schnell nach Hause ... (laufen), weil es regnete.

Slide 21 - Open question

Hausaufgaben Dienstag 19. April
Machen:

Kap. 4 Lekt.4 Aufg. 8+9+10 (S. 36+37)
Lernen:
Grammatik D (S.35)
Lernbox 4 (S. 52)





Slide 22 - Slide

Ich wünsche euch

Slide 23 - Slide