Herhalingsles hst 5 en 6 deel 1

Leerdoelen par 5.1
  • Je kunt in eigen woorden omschrijven hoe een arbeidsovereenkomst tot stand komt, wat erin staat en welke wetten er van toepassing zijn.
  • Je kent de verschillende mogelijke dienstverbanden
  • Je kunt netto en brutoloon berekenen
1 / 33
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

This lesson contains 33 slides, with text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Leerdoelen par 5.1
  • Je kunt in eigen woorden omschrijven hoe een arbeidsovereenkomst tot stand komt, wat erin staat en welke wetten er van toepassing zijn.
  • Je kent de verschillende mogelijke dienstverbanden
  • Je kunt netto en brutoloon berekenen

Slide 1 - Slide

Begrippen vorig jaar
Tijdelijke baan: baan voor een bepaalde tijd b.v. een jaarcontract.
Vaste baan: baan waarbij geen einddatum is afgesproken.
Opzegtermijn: tijd tussen het moment van opzeggen en de einddatum van je baan.
Werkgever: iemand die een of meer personen in dienst heeft.
Werknemer: iemand die in loondienst van een baas (werkgever) betaald werk doet.

Slide 2 - Slide

Begrippen par 5.1
Flexibele baan: 
  • werk je alleen wanneer de werkgever je nodig hebt;
  • uitzendkrachten en oproepkrachten hebben een flexibele baan.
Proeftijd: staat in je arbeidscontract.
CAO: collectieve arbeidsovereenkomst. Staan arbeidsvoorwaarden die horen bij een bepaalde bedrijfstak.
Bedrijfstak: groep gelijksoortige bedrijven, zoals horeca, de bouw, de gezondheidszorg, het onderwijs.


Slide 3 - Slide

Van bruto naar nettoloon
Nettoloon= Brutoloon- (loonbelasting+sociale premies)

Voorbeeld:
Je brutoloon is € 1.850,-
Daarop wordt € 165,- aan loonbelasting en € 92,- aan sociale premies ingehouden.
Je nettoloon is dus: € 1.850 - (€ 165+€95)= € 1.593,-

Slide 4 - Slide

Arbowet: staat voor regels voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden
Arbeidstijdenwet: geeft regels voor werk- en rusttijden.

Slide 5 - Slide

Wettelijk minimumjeugdloon

Slide 6 - Slide

Leerdoelen par 5.2
  • Je kunt in eigen woorden omschrijven welke ondernemingsvormen er zijn
  • Je weet hoe een bedrijf georganiseerd is
  • Je weet in welke sectoren je kunt werken

Slide 7 - Slide

Arbeidsmotieven
Arbeidsmotieven: zijn redenen om te willen werken. 
Mensen werken om:
  1. een inkomen te verdienen. 
  2. nuttig en zinvol bezig te zijn.  
  3. contact met andere mensen, klanten of collega’s te hebben. 
  4. regelmaat aan je leven te geven.  
  5. je te ontwikkelen doordat je nieuwe dingen leert. 

Slide 8 - Slide

Zelfstandig Ondernemer
Een zelfstandige: 
  • is niet loondienst. 
  • Hij/zij verdient met een eigen onderneming zijn/haar inkomen. 
  • Moet zich inschrijven bij de Kamer van Koophandel (KvK)
  • Een zzp’er is een zelfstandige zonder personeel.

Slide 9 - Slide

Eenmanszaak
Eenmanszaak: 
  • één persoon is de eigenaar
  • kan wel personeel in dienst hebben
  • de eigenaar van de eenmanszaak in privé aansprakelijk voor de schulden van de eenmanszaak

Slide 10 - Slide

VOF- vennootschap onder firma
  • Ondernemingsvorm waarbij meer eigenaren samen de leiding hebben.
  • De eigenaren heten vennoten of firmanten. 
  • Met een vof kun je samen meer eigen geld in de zaak steken. Ook kun je de taken verdelen en gebruikmaken van elkaars sterke kanten. En als een van de vennoten ziek wordt, gaat het bedrijf toch door. 
  • Ook de eigenaren van een vof lopen het risico dat ze schulden van het bedrijf met hun privégeld moeten afbetalen (privé aansprakelijk). 

Slide 11 - Slide

NV (naamloze vennootschap)
  • Heeft aandeelhouders als eigenaren. Iedereen kan aandelen kopen. Als het goed gaat met het bedrijf, kunnen aandelen meer waard worden. 
  • De aandeelhouders hebben recht op de winst. Dividend is de winst die aan aandeelhouders wordt uitgekeerd. 
  • In een nv geeft een directeur leiding aan de onderneming. De directeur is werknemer van de nv en ontvangt een salaris. 
  • Als een nv failliet gaat, zijn de eigenaren het geld van hun aandeel kwijt. Met hun privégeld lopen ze geen risico. 

Slide 12 - Slide

BV (Besloten Vennootschap)
  • Lijkt op de nv. Alleen kan niet zomaar iedereen er aandelen van kopen. 
  • Soms heeft een bv maar één aandeelhouder. Die is dan meestal tegelijk directeur van zijn eigen bv. 
  • Als een bv failliet gaat, zijn de eigenaren het geld van hun aandeel kwijt. Met hun privégeld lopen ze geen risico

Slide 13 - Slide

Arbeidsverdeling
  • Gebeurt binnen elk bedrijf of organisatie. 
  • Taken worden verdeeld en iedere medewerker doet waar hij goed in is.
     
  • Je hebt dan elk je eigen specialisatie.  
  • Het werk is bijvoorbeeld verdeeld in leidinggevende en uitvoerende taken.  

Slide 14 - Slide

Organigram
  • Kun je de verdeling van taken en verantwoordelijkheden duidelijk zien. 
  • Bovenaan staat wie leiding geeft met daaronder wie het werk moet uitvoeren. 
  • Daarnaast zijn er ondersteunende functies.

Slide 15 - Slide

4 productiesectoren
  1. Primaire sector
    : Landbouw, visserij en delfstoffenwinning
    Landbouw, visserij, winning van delfstoffen
  2. Secundaire sector : Industrie, bouw en ambachten 
    Industrie, bouw, ambachten
  3. Tertiaire sector : Commerciële dienstverlening
    winkels, banken, transportbedrijven 
  4. Quartaire sector : Niet-commerciële dienstverlening 
    gezondheidszorg, onderwijs, overheidsdiensten

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Leerdoelen par 5.3
  • Je kunt in eigen woorden omschrijven hoe de arbeidsmarkt eruit ziet
  • Je weet wanneer je tot de beroepsbevolking hoort
  • Je weet welk werk meetelt in de economische cijfers

Slide 18 - Slide

Arbeidsmarkt en werkgelegenheid
Arbeidsmarkt
  • is het geheel van vraag naar en aanbod van arbeid.
  • De VRAAG naar arbeid komt van de WERKGEVERS.  
  • Het AANBOD van arbeid komt van de WERKNEMERS (=beroepsbevolking).
Beroepsbevolking: iedereen van 15 jaar tot de pensioenleeftijd die werkt of werkloos is en wil werken.

Slide 19 - Slide

Verdeling bevolking

Slide 20 - Slide

Algemene wet gelijke behandeling
  • Omdat de kans op betaald werk niet voor iedereen even groot is, is er de Algemene wet gelijke behandeling.
  • Daarin staat dat er geen onderscheid gemaakt mag worden op basis van bijvoorbeeld geslacht, ras, leeftijd of afkomst.
  • Ook is wettelijk geregeld dat je meer of minder uren kunt gaan werken als je dat wilt. Zo kun je van een fulltimebaan naar een parttimebaan gaan.

Slide 21 - Slide

Arbeidsparticipatie
De arbeidsparticipatie (of arbeidsdeelname): 
  • is het percentage van de bevolking dat tot de beroepsbevolking behoort.
  • De overheid stimuleert vrouwen om te werken en zo economisch onafhankelijk te zijn. De arbeidsparticipatie van vrouwen is hierdoor sterk toegenomen.

Slide 22 - Slide

Formele sector: je verdient met werk geld waarover je belasting en premies betaalt.
Informele sector: werk dat niet door CBS wordt geregistreerd

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video

Leerdoelen par 5.4
  • Je kunt in eigen woorden omschrijven wat het betekent om werkloos te zijn
  • Je kunt de oorzaken van werkloosheid opnoemen
  • Je weet de verschillende soorten werklossheid

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Video

Rekenvaardigheden hst 5
  • Bruto en nettoloon berekenen
  • beroepsbevolking berekenen
  • arbeidsparticipatie berekenen
  • percentage berekenen
  • procentuele daling en stijging
  • hoogte uitkering 
  • circeldiagram

Slide 32 - Slide

Zelf aan de slag
  • lees hoofdstuk 5 nog eens helemaal door
  • leer de begrippen van hst 5
  • maak een samenvatting of leer de samenvatting op cumlaude.
  • Oefen nogmaals opgaven (kijk vooral naar de opgaven die je fout gedaan had) 

Slide 33 - Slide