2.1

Toetsvragen

vraag 6

vraag 7

Vraag 10

1 / 11

Slide 1: Slide

EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 11 slides, with text slides.

Lesson duration is: 2 min

Items in this lesson

Toetsvragen

vraag 6

vraag 7

Vraag 10

Slide 1 - Slide

Leerdoelen

Aan het eind van deze les:

- Weet je welke soorten inkomen je kunt hebben

- Welke groepen uitgaven er zijn

- hoe je bedragen omrekent van week naar maand en omgekeerd

- Begroting kunt maken met je inkomen en uitgaven

Slide 2 - Slide

Inkomsten

Als je werkt krijg je geld. Bijbaan ben je in loondienst.

Loondienst of salaris krijg je van het bedrijf

Eigen bedrijf krijgt winst uit zijn verkoop van goederen of diensten

Slide 3 - Slide

Overheid

Bij de overheid kun je ook geld aanvragen

- Uitkering bij werkloosheid of arbeidsongeschikt

- Kinderbijslag als je kind(eren) hebt

- Huurtoeslag bij een huurhuis

- Studiefinanciering als je gaat studeren

Slide 4 - Slide

Uitgaven

Dagelijkse uitgaven = je aller daagse uitgaven

Vasten lasten= uitgaven die regelmaat terugkomt

Incidentele uitgaven= grotere uitgaven die je niet vaak doet

Slide 5 - Slide

Opdracht

Welke van deze uitgaven hoort bij welke uitgaven?!

Slide 6 - Slide

Begroting

= overzicht van je verwachte inkomsten en uitgaven voor een komende periode.

Slide 7 - Slide

Rekenen

Omrekenen van een week naar een maand

- om uitgaven goed met elkaar te kunnen vergelijken. Je rekent ze om naar eenzelfde periode

NOOIT NOOIT NOOIT x4 of : 4 !!!!!!!

4X12= 48 weken, terwijl er 52 weken zijn!

Slide 8 - Slide

Ezelsbruggetje

Slide 9 - Slide

oefenen

Sander krijgt bij McDonalds 400 euro per maand, Terwijl Twan ook werkt bij de Mac, krijgt 100 euro per week.

Gevraagd: wie krijgt er per maand meer geld, Sander of Twan?

Slide 10 - Slide

Afsluiter

- Welke drie inkomens kun je krijgen?

- Welke drie soorten uitgaven heb je?

- Wat mag je nooit doen van week naar maand?!

- Wat is een begroting

Slide 11 - Slide

2.1