Begrijpend lezen: herhalen pre-entree lessen

Wat hebben wij de vorige les gedaan?


- Het schema signaalwoorden doorgenomen en besproken
- Huiswerk besproken
- Lesson up les over signaal woorden
1 / 43
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 4

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Wat hebben wij de vorige les gedaan?


- Het schema signaalwoorden doorgenomen en besproken
- Huiswerk besproken
- Lesson up les over signaal woorden

Slide 1 - Slide

Wat gaan jullie vandaag doen?
Theorie doorlezen van alle behandelde onderwerpen.
De les maken in Lesson up 

Slide 2 - Slide

Leerdoelen vandaag
- Ik ken de tekstsoorten en tekstdoelen
- Ik weet wat de hoofdgedachte, onderwerp en deelonderwerpen in een tekst zijn
- Ik kan de soorten leestechnieken toepassen
-Ik kan het schema tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Welke tekstvorm hoort bij een instruerende tekst?
timer
0:20
A
Rouwkaart
B
Een krantenartikel
C
Handleiding Ikea-kast
D
Reclame

Slide 11 - Quiz

Een uitnodiging is een voorbeeld van een
timer
0:20
A
informatieve tekst
B
amuserende tekst
C
instruerende tekst
D
activerende tekst

Slide 12 - Quiz

Sleep de tekstsoorten naar het juiste tekstdoel
Informeren
Activeren
Overtuigen
Amuseren

Slide 13 - Drag question

Sleep de tekstsoorten naar het juiste tekstdoel
Gevoelens oproepen
Mening geven
Instrueren

Slide 14 - Drag question

timer
2:00
Amuseren
Overhalen
Overtuigen
je vermaken
Proberen iemand iets te laten doen of juist niet

Slide 15 - Drag question

Wat is een tekstdoel?
timer
0:20
A
Artikel
B
Recept
C
Instrueren
D
Blog

Slide 16 - Quiz

Wat is een tekstsoort?
timer
0:20
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Amuseren
D
Gebruiksaanwijzing

Slide 17 - Quiz

Bij globaal lezen, lees je....?
timer
0:20

Slide 18 - Open question

Het onderwerp en de hoofdgedachte zijn hetzelfde
timer
0:20
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quiz

Als je de betekenis van een woord in een tekst niet kent, kan je....
timer
0:20
A
Het overslaan
B
De vraag niet beantwoorden
C
De zin ervoor en erna lezen
D
Het vragen aan je buurvrouw/buurman

Slide 20 - Quiz

Globaal lezen is hetzelfde als verkennend lezen
timer
0:20
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz

Een tekst over rozen is hetzelfde geschreven voor een bloemist als voor een liefhebber van rozen
timer
0:20
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quiz

Wat staat er in de inleiding?
timer
0:20

Slide 23 - Open question

Bij globaal lezen, lees je....?
timer
0:20

Slide 24 - Open question

Wat staat er in de kern?
timer
0:20

Slide 25 - Open question

Wat staat er in het slot?
timer
0:20

Slide 26 - Open question

Waarom is begrijpend lezen belangrijk?
timer
0:20

Slide 27 - Open question

0

Slide 28 - Video

Aan het einde van een tekst staat: dus we gaan nooit meer met de auto op vakantie.

Welke manier van afsluiten heeft de schrijver hier gebruikt?
A
Samenvatting
B
Conclusie
C
Aanbeveling
D
Oplossing

Slide 29 - Quiz

Met welk tekstverband hebben we hier te maken?

Ik ben van mening dat we geen vlees meer moeten eten, maar mijn beste vriend denkt daar anders over.
A
Tegenstelling
B
Opsomming
C
Voorbeeld
D
Reden

Slide 30 - Quiz

Met welk tekstverband hebben we hier te maken?

Als jij mijn tas inpakt, koop ik onderweg iets lekkers voor je.
A
Volgorde van tijd
B
Opsomming
C
Voorwaarde
D
Voorbeeld

Slide 31 - Quiz

Met welk tekstverband hebben we hier te maken?

Mijn oom kwam in een lange file terecht. Daardoor kwam hij te laat op mijn bruiloft.
A
Oorzaak-gevolg
B
Tegenstelling
C
Opsomming
D
Voorbeeld

Slide 32 - Quiz

Met welk tekstverband hebben we hier te maken?

We begonnen met tien mensen, toen melden zich er nog eens tien. Nu is ons lokaal te klein.
A
Voorbeeld
B
Tegenstelling
C
Voorwaarde
D
Volgorde van tijd

Slide 33 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden maar, toch en echter?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
conclusie

Slide 34 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden want en omdat?
A
opsomming
B
conclusie
C
tegenstelling
D
reden

Slide 35 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de  
 signaalwoorden daardoor en zodat?
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 36 - Quiz


 Om welk tekstverband gaat het hier?
 Ik kreeg een hapje en een drankje. 
A
reden
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 37 - Quiz


 In welke zin wijzen de signaalwoorden  
 op een volgorde in tijd?
A
Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
B
Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
D
Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.

Slide 38 - Quiz

 Opdracht 1: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 39 - Slide


 Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen

Slide 40 - Quiz


  Om welk tekstverband gaat het in zin 2?
A
volgorde in tijd
B
opsomming
C
reden
D
conclusie

Slide 41 - Quiz

Wat vind jij nog moeilijk van deze les?

Slide 42 - Open question

Huiswerk voor de volgende keer volgt via de groepsapp.
t

Slide 43 - Slide