This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 120 min
Items in this lesson
HTV 1A BOA examentraining
Slide 1 - Slide
Wat staat er in het Wetboek van Strafrecht?
A
strafbare gedragingen en straffen
B
regels voor het strafproces en over de verdachte
Slide 2 - Quiz
Je mag dwangmiddelen alleen toepassen als iemand een verdachte is, art. 27 Sv.
Deze bepaling valt onder het
A
formeel strafrecht.
B
materieel stafrecht.
Slide 3 - Quiz
Vorig jaar heeft Sander een meisje seksueel lastiggevallen. Naar aanleiding van een wetswijziging wordt de straf in de zomer van 2022 verhoogd. Sander komt pas in oktober 2022 voor de rechter.
Wat is op grond van art. 1 Sr het gevolg van deze wetswijziging in deze zaak?
A
De rechter kan kiezen uit de oude en de nieuwe straf.
B
De rechter moet voor Sander de meest gunstige bepaling toepassen.
C
De rechter moet altijd de straf toepassen die geldig is op het moment van de behandeling van de zaak.
Slide 4 - Quiz
Als er een overtreding wordt gepleegd, kan de rechter alleen de volgende straf toepassen:
A
gevangenisstraf
B
hechtenis
Slide 5 - Quiz
Welke twee dingen betekenen hetzelfde?
A
delictsomschrijving en juridische naam.
B
kwalificatie en sanctienorm.
C
juridische naam en kwalificatie.
Slide 6 - Quiz
Wat ontbreekt er in art. 208 Sr?
A
de delictsomschrijving.
B
de kwalificatie.
C
de sanctienorm.
Slide 7 - Quiz
Wat is een voorwaarde voor een strafbare poging?
De dader
A
heeft de opzet om een misdrijf te plegen.
B
heeft het misdrijf voltooid.
Slide 8 - Quiz
Poging tot het plegen van een overtreding is niet strafbaar.
Is dit volgens art. 45 Sr juist?
A
Ja
B
Nee
Slide 9 - Quiz
Erik en Redouan plegen een mishandeling. Ze hebben het samen gepland. De een slaat, de ander houdt hem vast.
Van welke deelnemingsvorm is hier sprake?
A
Doen plegen
B
Medeplegen
C
Medeplichtigheid
Slide 10 - Quiz
Sander heeft meerdere jongens van 9 jaar in dienst die voor hem diefstalletjes plegen. Hij doet zelf helemaal niets. Wie is er strafbaar?
A
De jongens (feitelijke pleger)
B
De jongens, omdat zij medeplichtig zijn
C
Sander, omdat hij de doen pleger is
D
Sander, omdat hij medepleger is
Slide 11 - Quiz
VRAGENVUUR
Slide 12 - Slide
Sander wordt aangehouden. Op het politiebureau wordt hij ondervraagd door de politieagenten.
Om welke fase van het strafproces gaat het?
A
Onderzoek ter terechtzitting
B
Tenuitvoerlegging van de straf
C
Vooronderzoek
Slide 13 - Quiz
Sander wordt veroordeeld tot een taakstraf. Hij brengt nu koffie rond in een bejaardentehuis. Over 2 weken is hij klaar.
Om welke fase van het strafproces gaat het?
A
Onderzoek ter terechtzitting
B
Tenuitvoerlegging van de straf
C
Vooronderzoek
Slide 14 - Quiz
Wie beschuldigt de verdachte?
A
Officier van justitie
B
Raadsman
Slide 15 - Quiz
Twee meisjes doen raar bij de fietsenstalling. Ze kijken om zich heen en trekken rare gezichten. De politie vertrouwt het niet.
Waren de twee verdachte in de zin van art. 27 Sv?
A
Ja, er was immers sprake van een redelijk vermoeden.
B
Ja, er waren voldoende feiten en omstandigheden.
C
Nee, er was geen sprake van een verdenking van een concreet strafbaar feit.
Slide 16 - Quiz
Een vrouw pleegt een diefstal in Den Haag. Opvallend is haar lange blonde haar. Voor de rest heeft zij zwarte kleren aan. De politie houdt een uur later Iris staande met een kort blond kapsel, wel gekleed in precies zulke kleren. Iris schrikt: zij komt immers net af van haar stageadres bij het Openbaar Ministerie waar zij de hele dag aanwezig was. Was Sara verdachte in de zin van art. 27 Sv?
A
Ja
B
Nee
Slide 17 - Quiz
De jongens bekennen op het politiebureau. Alles is duidelijk. De politie laat hen nog niet gaan. Ze hebben hun lesje namelijk niet geleerd, vinden ze. Mogen de politieagenten dit zo doen?
A
Ja, dat kan namelijk maximaal 6 of 9 uur (art. 56a Sv)
B
Nee, het doel van het dwangmiddel is al bereikt.
Slide 18 - Quiz
Joyce wordt door een conciërge staande gehouden. Mag dat?