2324 3HV+ week 6 personen/ dingen vervangen door le, la, l', les

Bonjour!

- Chewing gum à la poubelle
- Range ton téléphone
- Enlève ta veste
- Prends ton livre et ton cahier
- On commence dans 3 minutes

                       MERCI!

timer
3:00
1 / 29
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Bonjour!

- Chewing gum à la poubelle
- Range ton téléphone
- Enlève ta veste
- Prends ton livre et ton cahier
- On commence dans 3 minutes

                       MERCI!

timer
3:00

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les.....


Kun je een zin eenvoudiger maken door een persoon of ding te vervangen le, la, l' of les

Slide 2 - Slide

Check- in terugblik week 5
Je suis à l’hôtel/ Je suis allé(e) à l’hôtel à Nice. C’est à côté du parcours de golf.
L’Hôtel est en face de la mer. Il y a une salle fitness et des terrains de tennis.
Le diner au restaurant est délicieux. La chambre est très grande et propre.
Par contre, le wifi est mauvais et l’animation est ridicule.

Slide 3 - Slide

Check- in terugblik week 5
Nous sommes au camping/ Nous sommes allé(e)s au camping.
Le camping se trouve dans les montagnes. Il y a une piscine chauffée est couverte, c’est pas mal !
Il y a aussi un bar et une table de ping- pong.
Les activités nautiques sont très amusantes. Le pain et les croissants de la boulangeries sont très bons.
Par contre, la cabine de douche est très sale et mon lit n’est pas confortable.

Slide 4 - Slide

Check- in terugblik week 5
Je suis dans une maison de vacances avec ma famille/ Je suis allé(e) dans une maison de vacances avec ma famille.
La maison se trouve dans un quartier calme. Il y a 2 salles de bains, une cuisine et 3 chambres à coucher.
On peut faire des randonnées à pied et des randonnées en vélo ou en VTT. J’ai fait une promenade à cheval et j’ai fait du canoë. C’étaient (het waren) des vacances très sportives !
La piscine est très grande et propre. Par contre, les chambres à coucher sont très petites.

Slide 5 - Slide

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
Noem voorbeelden.

Slide 6 - Mind map

Persoonlijke voornaamwoorden
Kan een persoon, dier of ding aangeven en soms zelfs ook een zelfstandig naamwoord vervangen.

Het persoonlijk vnw kan verschillende functies hebben:
- Als onderwerp. Bijv. ik, jij, wij
- Als lijdend voorwerp. Bijv. mij, jou, hem
- Als meewerkend voorwerp. Bijv. (aan) mij, (aan) jou, (aan) hem


Slide 7 - Slide

onderwerp
lijdend 
voorwerp
meewerkend
voorwerp
persoonsvorm
Ik
een boek
aan mijn vader.
geef

Slide 8 - Drag question

Het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp
Ik zoek mijn broer

ik = onderwerp
zoek = persoonsvorm
mijn broer = lijdend voorwerp (WAT zoek ik?)

Slide 9 - Slide

Het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp
Ik zoek mijn broer

Mijn broer kun je vervangen door hem 
- > Ik zoek hem

hem = het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp


Slide 10 - Slide

Het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp
Nederlands                                   Frans

het                                                   le, la, les, l'
hem                                                 le, l'
haar                                                 la, l' 
ze (meervoud)                               les 

Slide 11 - Slide

Het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp
Ik zoek mijn broer -> Je cherche mon frère

Ik zoek hem -> Je cherche le

Maar: in het Frans een andere woordvolgorde! 
Je le cherche

Slide 12 - Slide

Het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp
Ik zoek de boeken -> Je cherche les livres
Ik zoek ze                -> Je les cherche

Ik kijk naar de bloem -> Je regarde la fleur
                                          Je la regarde 

Slide 13 - Slide

Het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp
Woordvolgorde:

- voor het eerste werkwoord in de zin  of
- voor het hele werkwoord



Slide 14 - Slide

Kies het lijdend voorwerp in de zin:
Je cherche mon stylo
(ik zoek mijn pen)
A
je
B
cherche
C
mon
D
mon stylo

Slide 15 - Quiz

Kies de juiste optie:
Elle cherche les photos
Elle ...... cherche.
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 16 - Quiz

Kies de juiste volgorde.
Je veux utiliser ma carte pour payer.
A
Je la veux utiliser.
B
Je veux l'utiliser.

Slide 17 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mange la pizza.
A
Je le mange
B
Je la mange
C
Je l' mange
D
Je les mange

Slide 18 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mets les vêtements.
A
Je le mets
B
Je la mets
C
Je l' mets
D
Je les mets

Slide 19 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp:
Elle met le pantalon.
A
Elle le met
B
Elle la met
C
Elle l' met
D
Elle les met

Slide 20 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp:
Tu aimes le jus d'orange.
A
Tu le aimes
B
Tu la aimes
C
Tu l'aimes
D
Tu les aimes

Slide 21 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp:
Je vois la prof.

Slide 22 - Open question

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mange les pizzas.

Slide 23 - Open question

Vervang het lijdend voorwerp:
J'adore le parfum.

Slide 24 - Open question

Je regarde les photos de Nice
..................................................................
Je vais regarder les photos de Nice
......................................................................
J'ai regardé les photos de Nice
.....................................................................

Slide 25 - Slide

J'achète une voiture
..................................................................
Je vais acheter une voiture
......................................................................
J'ai acheté une voiture
.....................................................................

Slide 26 - Slide

Au travail!

Maken

  •  ex. 29, 30, 32a blz. 120-123
  • extra oefenen ex. 17 p.148

Slide 27 - Slide

Doel bereikt?
Ik kan een lijdend voorwerp in een Franse zin vervangen door le, la, l' of les (persoonlijk voornaamwoord) 



Slide 28 - Slide

Check-out            bespreek in je groepje
Dit vond ik moeilijk .......................
Welk cijfer geef je je werkhouding?
Wat wil je de volgende les anders doen?
Heb ik hulp nodig? ja - nee
Van wie heb ik hulp nodig?

Slide 29 - Slide