Test je kennis PM3

Test je kennis PM3
1 / 47
next
Slide 1: Slide
GroenMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Test je kennis PM3

Slide 1 - Slide

Wat voor soorten stadstuinen ken je?

Slide 2 - Open question

Welke gereedschappen heb je allemaal nodig bij het aanleggen van een tuin?

Slide 3 - Open question

Bereken: De lengte van de tuin is 10m en de breedte van de tuin is 7m. Bereken de oppervlakte van de tuin
A
7 m2
B
70m
C
700m2
D
70m2

Slide 4 - Quiz

Wat maak je na een tuinontwerp tekening?
A
een kop koffie
B
beplantingsplan
C
een afspraak met de klant
D
de rekening voor de klant

Slide 5 - Quiz

Welke gegevens heb je nodig om een goed tuinontwerp te kunnen maken?
A
grondwaterstand
B
tekening van het huis
C
waar de stopcontacten in huis zitten.
D
afmetingen van de tuin

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Video

Welke fases van het realiseren van een tuin ben je tegengekomen in het filmpje?

Slide 8 - Open question

Een architect maakt tekeningen op schaal.
Wat betekent het begrip ‘schaal’?
A
Met de schaal geef je aan hoeveel keer groter de tekening is dan de werkelijkheid.
B
Met de schaal geef je aan hoe groot een woning is
C
Met de schaal geef je aan hoeveel keer kleiner de tekening is dan de werkelijkheid.

Slide 9 - Quiz

Wat betekent N-P-K?
A
Stikstof, Fosfor en Natrium
B
Stikstof, Fosfor en Calcium
C
Stikstof, Fosfor en Kalium
D
Stikstof, Posfor en Kalium

Slide 10 - Quiz

In de tuin hiernaast is een gazon aangelegd. De rest is betegeld.

a. bereken de omtrek van de hele tuin.
b. bereken de oppervlakte van het betegelde deel van de tuin.

Slide 11 - Open question

Slide 12 - Video

Welke stappen moet je nemen om een haag aan te planten?

Slide 13 - Open question

Welke duurzame oplossingen kan je bedenken voor deze tuin?

Slide 14 - Open question

Welke duurzame oplossingen kan je bedenken voor deze parkeerplaats?

Slide 15 - Open question

Een daktuin heeft zo zijn voordelen. Welke drie voordelen kan je benoemen?

Slide 16 - Open question

Wat is een voerkaart?

Slide 17 - Open question

Omschrijf het verschil tussen mannelijke en vrouwelijke zoogdieren

Slide 18 - Open question

Hoe weet je in welke klasse een cavia valt?
A
een cavia heeft een dikke huid
B
een baby cavia drinkt melk bij de moeder
C
een cavia leeft in een groep
D
een cavia heeft poten, longen en een neus

Slide 19 - Quiz

Wat is een kat voor type eter?
A
alleseter
B
omnivoor
C
vleeseter
D
planteneter

Slide 20 - Quiz

van welk type eter zijn de kiezen op de afbeelding?
A
planteneter
B
alleseter
C
vleeseter
D
carnivoor

Slide 21 - Quiz

Wat is de naam van dit type kiezen?
A
knipkiezen
B
groefkiezen
C
plooikiezen
D
knobbelkiezen

Slide 22 - Quiz

Welke eter heeft geen of kleine hoektanden?
A
haasachtigen
B
alleseter
C
vleeseter
D
planteneter

Slide 23 - Quiz

Waar worden hoektanden voor gebruikt in een gebit?
A
om het eten vast te houden
B
om het eten af te happen
C
om het eten klein te maken
D
om het eten aan te spiezen

Slide 24 - Quiz

wat betekent het woord "carnivoor"
A
de kar mag niet als eerste
B
het karnen van de voorste melk
C
alles eter
D
vlees eter

Slide 25 - Quiz

Welke kies (letter) hoort bij welke schedel (cijfer)?

Slide 26 - Drag question

Welke kiezen heeft dit zoogdier?
A
knobbelkiezen
B
geen kiezen
C
knipkiezen
D
plooikiezen

Slide 27 - Quiz

Welke van de afgebeelde dieren zijn zoogdier én omnivoor?
A
slang, grutto, pony
B
baardagaam, hamster, mens
C
hamster, varken, grutto
D
hamster, varken, mens

Slide 28 - Quiz

hiernaast de schedel van een cavia. Welke kiezen heeft een cavia?
A
knipkiezen
B
plooikiezen
C
geen kiezen
D
knobbelkiezen

Slide 29 - Quiz

hiernaast de schedel van een cavia. Wat is er met de tanden van een cavia?
A
cavia's hebben een melkgebit net als mensen
B
de tanden groeien altijd door
C
de hoektanden zijn naar voren geschoven
D
cavia's hebben olifantstanden

Slide 30 - Quiz

welke dieren hebben de meeste magen?
A
planteneters
B
alleseters
C
vleeseters
D
herkauwers

Slide 31 - Quiz

Een dier geeft melk en heeft haren. Op basis van deze kenmerken kun je dit dier bij welke groep indelen?
A
Reptielen
B
Zoogdieren
C
Gewervelde dieren
D
Amfibiëen

Slide 32 - Quiz

Welk dier is warmbloedig?
A
vleermuis
B
haai
C
baardagaam
D
kikker

Slide 33 - Quiz

Welk spijsverteringskanaalis van een planteneter?
A
afb. A is van een planteneter, afb. B is van een vleeseter
B
afb.A is van een vleeseter, afb.B is van een planteneter

Slide 34 - Quiz

Welke kenmerken zijn belangrijk bij het indelen van gewervelde dieren?
A
soorten en grootte van tanden en kiezen, voor- en hoektanden
B
of het planteneters, vleeseters of alleseters zijn.
C
voortplanting, lichaamstemp., huid, beweging, ademhaling
D
of ze in water, lucht of op het land leven

Slide 35 - Quiz

Hoe noem je een mannetjes cavia?
A
bul
B
beer
C
rekel
D
man

Slide 36 - Quiz

Hoe noem je een vrouwtjes cavia?
A
wijfje
B
voedster
C
zeug
D
moertje

Slide 37 - Quiz

van wat voor eter zie je hier het gebit?
A
beer, kat, hond
B
omnivoor
C
herbivoor
D
carnivoor

Slide 38 - Quiz

Benoem het verschil tussen fixeren en hanteren.

Slide 39 - Open question

Wat is myiasis?
A
zere gewrichten
B
luizen op de huid
C
Vlooien plaag
D
huidmadenziekte

Slide 40 - Quiz

Noem drie productiedieren

Slide 41 - Open question

eind

Slide 42 - Slide

Martin zaait gras in zijn tuin.
Het gazon wordt 12 m lang en 5 m breed.
Hoeveel kilogram graszaad heeft Martin nodig voor zijn gazon? ..kg

Slide 43 - Open question

Hoeveel zand moet de hovenier bestellen om het betegelde deel goed aan te kunnen leggen?
A
4,8 m3
B
3,8 m3
C
2,8 m3
D
1,8 m3

Slide 44 - Quiz

Een terras is 6 m breed. De schaal op tekening is 1:20.
Hoeveel cm is dat op de tekening?
A
30 cm
B
12 cm
C
20 cm
D
6 cm

Slide 45 - Quiz

Op een tekening met schaal 1:100 staat een huis getekend dat in werkelijkheid 4,5 meter hoog is. Hoeveel centimeter hoog is het huis op de tekening?
A
4,5 cm
B
50 cm
C
45 cm.
D
5 cm.

Slide 46 - Quiz

Op een tekening met schaal 1:50 is een boom getekend van 5 cm. Hoe breed is deze boom in werkelijkheid?
A
300 cm.
B
200 cm.
C
250 m.
D
250 cm.

Slide 47 - Quiz