This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Herhaling H2
Slide 1 - Slide
Benodigdheden:
- Pen
- Papier
- rekenmachine
Slide 2 - Slide
Het briefgeld in je portemonnee is ...
A
Chartaal geld
B
Giraal geld
Slide 3 - Quiz
Het briefgeld in je portemonnee is ...
A
Chartaal geld
B
Giraal geld
Slide 4 - Quiz
Het geld op je bankrekening is ...
A
Chartaal geld
B
Giraal geld
Slide 5 - Quiz
Julia wil het saldo op haar bankrekening weten. Aan het begin van de maand had ze € 310 op haar rekening. Ze heeft deze maand €145 uitgegeven en €203 verdiend. Wat is haar banksaldo nu?
A
- € 38
B
€ 252
C
€ 368
D
€ 658
Slide 6 - Quiz
We noemen iets 'indirecte ruil' als ...
A
Je ruilt met iemand
buiten je directe omgeving
B
je geld geeft aan iemand
C
Je geld ruilt voor goederen of diensten
D
Een goed ruilt voor een ander goed
Slide 7 - Quiz
We noemen iets 'directe ruil' als je ...
A
Ruilt zonder gebruik te maken van geld
B
Ruilt met iemand in je directe omgeving
C
Geld geeft aan iemand
D
Geld ruilt voor iets anders
Slide 8 - Quiz
Van de 145.000 aankopen wordt 56% via IDEAL gedaan. Hoeveel aankopen worden via IDEAL gedaan?
Slide 9 - Open question
In 2017 waren er 3.800 miljoen pinbetalingen. In 2018 waren er 15% meer. Hoeveel pinbetalingen waren er in 2018?
Slide 10 - Open question
Wat is sparen?
Slide 11 - Open question
Noem een reden waarom je zou sparen
Slide 12 - Open question
Wat is rente?
Slide 13 - Open question
Jan heeft op een spaarrekening € 300 staan. Hij krijgt 3,5% rente. Welk bedrag aan rente krijgt Jan?
Slide 14 - Open question
Wat zijn de drie functies van geld?
Slide 15 - Open question
Wat is lenen?
Slide 16 - Open question
Noem een reden waarom je zou lenen
Slide 17 - Open question
De afbeelding op de volgende dia hoort bij de volgende vraag. Bekijk hem goed
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Wat wordt er bedoeld met de uitspraak op de vorige dia?
Slide 20 - Open question
Lise wil graag nu geld lenen bij de bank. Ze is nu nog 17 maar wordt over een maand 18. Mag dat?
A
Ja
B
Nee
Slide 21 - Quiz
Een lening bij een bank betaal je terug met een vast bedrag per maand. Dat noemen we ...
A
Het maandbedrag
B
De maandkosten
C
De maandtermijn
D
De maandlasten
Slide 22 - Quiz
Als je geld wat je geleend hebt terugbetaald noemen we ...
A
Aflossen
B
Afbetalen
C
Terugbetalen
D
Teruggeven
Slide 23 - Quiz
Waar of niet waar? Bij een lening zit je ook rente.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 24 - Quiz
Jasmijn leent €250 euro bij de bank. De bank rekent 1,5% rente. Het bedrag dat Jasmijn moet terugbetalen is ...
A
Kleiner dan €250
B
€250
C
Groter dan €250
Slide 25 - Quiz
Pieter leent €450. Hij betaalt in totaal €20,25 aan rente. Hoeveel procent rente zat er op de lening?
Slide 26 - Open question
Noem een reden waarom je jezelf zou verzekeren
Slide 27 - Open question
Noem een verzekering waar je ooit van hebt gehoord
Slide 28 - Open question
Hoe noemen we het bedrag dat je moet betalen aan de verzekering om verzekerd te zijn?
Slide 29 - Open question
Wat is een polis?
Slide 30 - Open question
Omschrijf in eigen woorden wat eigen risico is
Slide 31 - Open question
Denk eens na voor jezelf. Wat vind jij nog moeilijk?