Mercredi 6 janvier 3 B-K leçon 1

mercredi 6 janvier
basis (paars)
kader (geel
voca ABE
Voca ABE
zin vragend maken
vervanging lijdend voorwerp
1 / 43
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

mercredi 6 janvier
basis (paars)
kader (geel
voca ABE
Voca ABE
zin vragend maken
vervanging lijdend voorwerp

Slide 1 - Slide

vertaling van: tout le monde
A
iedereen
B
de wereld
C
de aanbieding
D
toeters

Slide 2 - Quiz

vertaling van: sourire
A
huilen
B
schreeuwen
C
roepen
D
glimlachen

Slide 3 - Quiz

vertaling van: l'argent de poche
A
sparen
B
de bankrekening
C
het zakgeld
D
vooral

Slide 4 - Quiz

vertaling van gagner
A
verdienen
B
werken
C
uitgeven
D
sparen

Slide 5 - Quiz

Vertaling van : parfois
A
ik moet
B
vooral
C
tevreden
D
soms

Slide 6 - Quiz

vertaal: en été
A
in de zomer
B
in de winter
C
in de lente
D
in de herfst

Slide 7 - Quiz

vertaal : jeune
A
blauw
B
jong
C
geel
D
groen

Slide 8 - Quiz

Vertaal : tout à coup
A
de hele wereld
B
iedereen
C
nooit meer
D
plotseling

Slide 9 - Quiz

Vervanging van het lijdend voorwerp
1. Kijk of het lijdend voorwerp enkelvoud of meervoud is.
2 Kijk of het enkelvoud vrouwelijk,mannelijk is of begint met een klinker
3 kies het bijbehorende lidwoord

Slide 10 - Slide

voorbeeld
1 Pendant Noël, nous avons mangé un grand repas.
Nous ..... avons mangé pendant 4 heures.


1 un grand repas = enkelvoud ( un)
2 un grand repas = mannelijk (un)
3 volgend woord begint met een klinker (avons)
4 juiste lidwoord = l'

Slide 11 - Slide

Voorbeeld 2
Marie a donné des cadeaux à sa famille.
Sa famille ... a aimé beaucoup.

1 des cadeaux = meervoud
2 bij meervoud --> les
dus
sa famille les a aimé beaucoup.

Slide 12 - Slide

Kies uit: le /la/l'/ les
Le monsieur a pris une photo. Tu veux ... voir?
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 13 - Quiz

kies uit: le /la/ l'/les
Qui est le garçon? Je ne ... connais pas.
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 14 - Quiz

kies uit: le /la/l'/ les
C'est notre ami Albert. Nous ... avons rencontré à Paris.
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 15 - Quiz

Kies uit: le /la / l'/ les
Albert achète souvent des jeans. Il ... aime beaucoup.
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 16 - Quiz

Kies uit: le /la/l'/les
Je regarde la télé.
Je... regarde
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 17 - Quiz

Kies uit: le /la/l'/les
Nous avons vu un beau film.
Nous ... avons vu.
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 18 - Quiz

kies uit: le /la/l'/les
Vous aimez les detectives?
Vous ... aimez?
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 19 - Quiz

Kies uit: le /la/l'/les
Mon copain déteste ce genre.
Mon copain ... déteste.
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 20 - Quiz

Kies uit: le /la/l'/ les
Il a acheté un nouveau jeu vidéo.
Il ... a acheté.
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 21 - Quiz

vertaling van: partager
A
nodig hebben
B
uitgeven
C
delen
D
verkopen

Slide 22 - Quiz

la santé
A
de saté
B
de gezondheid

Slide 23 - Quiz

l'hopîtal
A
het hospice
B
het ziekenhuis

Slide 24 - Quiz

marcher
A
lopen
B
rennen

Slide 25 - Quiz

je m'entraîne
A
mijn trainingspak
B
ik train

Slide 26 - Quiz

les légumes
A
de groenten
B
de leguaan

Slide 27 - Quiz

la viande
A
het vlees
B
de viandel

Slide 28 - Quiz

fatigué
A
lui
B
moe

Slide 29 - Quiz

par jour
A
per dag
B
per nacht

Slide 30 - Quiz

rien
A
alles
B
niets

Slide 31 - Quiz

venir
A
gaan
B
komen

Slide 32 - Quiz

la date
A
het afspraakje
B
de datum

Slide 33 - Quiz

dommage
A
jammer
B
onhandig

Slide 34 - Quiz

een zin vragend maken
Tu as mal à la tête.
1 plak er een vraagteken achter:
Tu as mal à la tête?

2 zet er Est-ce que  voor
Est-ce que tu as mal à la tête?

Slide 35 - Slide

maak vragend (2 manieren)
Tu manges bien

Slide 36 - Open question

maak vragend (2 manieren):
Tu fais du sport

Slide 37 - Open question

maak vragend (2 manieren):
Elle est en forme

Slide 38 - Open question

maak vragend (2 manieren):
Vous mangez de la viande

Slide 39 - Open question

zet in de juiste volgorde:
du waterpolo-- est-ce que --fait--Theo--?

Slide 40 - Open question

zet in de juiste volgorde:
trois fois- il - par semaine- s'entraine-?

Slide 41 - Open question

zet in de juiste volgorde:
mange-- est-ce qu' -- beaucoup--il--de fruits--?

Slide 42 - Open question

zet in de juiste volgorde:
par nuit-il-dort-dix heures?

Slide 43 - Open question