Paragraaf 1 soorten krachten H1 krachten

leerdoelen leerjaar 4
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

leerdoelen leerjaar 4

Slide 1 - Slide

-Je begrijpt en kunt rekenen met en tekenen van in ieder geval de zwaartekracht, normaalkracht, veerkracht en de wrijvingskrachten 
-Je kunt krachten tekenen (grootte, richting, aangrijpingspunt)
-Je kunt rekenen met een schaalfactor (1 cm <=> ... N)
-Je kunt werken / beredeneren /rekenen met de 2 wetten van Newton
-Je kunt 2 of meer krachten samenstellen via de parallellogram en/of kop-staart methode.
-Je kunt een kracht ontbinden in 2 richtingen.
- je kunt berekeningen uitvoeren met momentenwet en katrollen

Slide 2 - Slide

paragraaf 1 soorten kracht

Slide 3 - Slide

paragraaf 1 soorten kracht

Met een krachtenschaal kan van de 
grootte (lengte van de pijl) van de kracht een
aantal Newton worden gemaakt.
Bijv: 1 cm komt overeen met 100N.
Een pijl van 4 cm is dan 400 N.

Slide 4 - Slide

paragraaf 1 soorten kracht

er zijn vele soorten krachten, o.a. zwaartekracht (Fz), normaalkracht (Fn), spierkracht (Fspier), spankracht (Fs), veerkracht (Fv) en wrijvingskracht (Fw) en magnetische krachten (Fm).


kracht (F) meet men in newton (N)


iedere kracht heeft een aangrijpingspunt 

(punt waar de kracht begint met werken), 

grootte (lengte van de pijl. hoe groter de pijl,

des te groter de kracht) en richting.

Slide 5 - Slide

krachtenschaal kiezen
wanneer je een kracht gaat tekenen, dan moet deze pijl niet te klein of te groot zijn, omdat het anders te veel gepriegel wordt of de pijl niet op je blaadje past. het meest ideale is een pijl tussen de 4-8cm. iets groter of kleiner mag, maar niet te veel! een pijl kleiner dan 3cm of groter dan 10 is niet ideaal.

Slide 6 - Slide

stel je wilt een kracht tekenen van 250N, welke krachtenschaal is dan het meest geschikt?
A
1 cm : 10 N
B
1 cm : 20 N
C
1 cm : 50 N
D
1cm : 100N

Slide 7 - Quiz

Wanneer de krachtenschaal 1,0 cm : 25N is. Hoe groot is een kracht van 6,7cm dan? (Rond indien nodig af op 1 decimaal en geef de eenheid)

Slide 8 - Open question

een pijl van 4,5cm stelt 270N voor. Wat is hier de krachtenschaal? 1,0cm : ..........N (alleen het getal)

Slide 9 - Open question

paragraaf 1 soorten kracht
Krachten zelf zijn niet zichtbaar, je ziet alleen het effect van een kracht. Dit kan zijn:

1.) Snelheidverandering (te zien aan de verplaatsing)
2.) Vervorming (wat ook een soort verplaatsing is), deze kan plastisch (blijvend) of elastisch (tijdelijk) zijn.

Slide 10 - Slide

aan welke 2 dingen kun je zien dat er een kracht aan het werk is?

Slide 11 - Open question

In de afbeelding zie je een racket die een bal raakt. Welk effect ondervindt de bal van de kracht van het racket?
A
De bal vervormt
B
De bal verandert van snelheid
C
De bal verandert van snelheid en vervormt
D
Geen van deze antwoorden is juist

Slide 12 - Quiz

Is de vervorming uit de afbeelding hiernaast plastisch of elastisch?

Slide 13 - Open question

Is de vervorming uit de afbeelding hiernaast plastisch of elastisch?

Slide 14 - Open question

paragraaf 1 soorten kracht

De zwaartekracht grijpt altijd aan in het massamiddelpunt van een voorwerp, persoon of dier.

het massamiddelpunt bevindt zich (zoals het woord al doet vermoeden) in het midden van alle massa van een voorwerp. Bij wiskundige figuren is dit middelpunt heel precies te vinden/aan te geven d.m.v. het aanbrengen van symmetrielijnen (zie afbeelding hieronder waar alle lijnen kruisen, dat is het massamiddelpunt). bij sterk onregelmatige figuren dien je dit zo nauwkeurig mogelijk te schatten. Het massamiddelpunt kan ook buiten een object liggen. (zie massamiddelpunt van de voor over gebogen mens en de letter O)



De zwaartekracht grijpt altijd aan in het massamiddelpunt (zwaartepunt) van een voorwerp, persoon of dier en werkt loodrecht naar beneden! het massamiddelpunt bevindt zich (zoals het woord al doet vermoeden) in het midden van alle massa van een voorwerp. Bij wiskundige figuren is dit middelpunt heel precies te vinden/aan te geven d.m.v. het aanbrengen van symmetrielijnen (zie afbeelding hieronder waar alle lijnen kruisen, dat is het massamiddelpunt). bij sterk onregelmatige figuren dien je dit zo nauwkeurig mogelijk te schatten. Het massamiddelpunt kan ook buiten een object liggen. (zie massamiddelpunt van de voor over gebogen mens en de letter O)

Slide 15 - Slide

Het donkere deel van het voorwerp uit de afbeelding is gemaakt van lood (dichtheid 11,35g/cm^3) het licht deel van aluminium (dichtheid 2,7g/cm^3) waar ligt het massamiddelpunt?
A
(Iets) links van het midden
B
In het midden
C
(Iets) rechts van het midden
D
Dat kun je niet zeggen

Slide 16 - Quiz

Met rood is het massamiddelpunt/zwaartepunt aangegeven in 3 voorwerpen. Bij welk voorwerp is dit juist gedaan?
A
de cirkel
B
de driehoek
C
het vierkant
D
geen van allen

Slide 17 - Quiz

In welke afbeelding is het aangrijppunt van de zwaartekracht op de zak cement en het aangrijppunt van de spierkracht op de zak cement goed weergegeven?
A
in afbeelding A
B
in afbeelding B
C
in afbeelding C
D
in afbeelding D

Slide 18 - Quiz

paragraaf 1 soorten kracht
Wanneer een voorwerp door de (zwaarte)kracht op een ondergrond drukt,
drukt de ondergrond terug. Deze kracht van een ondergrond
noemen we de normaalkracht, Fn. Bij een horizontaal vlak is de
normaalkracht (vaak) even groot, maar tegengesteld aan de zwaartekracht (Fz).

Wanneer een voorwerp door een kracht aan een touw of staaf trekt of duwt, dan 
trekt of duwt de staaf terug. Deze kracht noemen 
we de spankracht, Fs. De spankracht werkt OVERAL in het touw
en is OVERAL even groot.

Slide 19 - Slide

paragraaf 1 soorten kracht
10
Fz = m x g

m = Fz / g

g = Fz / m

Slide 20 - Slide

Manon heeft een massa van 56,3kg. Hoe groot is de zwaartekracht die op haar werkt op aarde? geef je antwoord inclusief eenheid

Slide 21 - Open question

jason heeft een massa van 83,7kg. Hoe groot is de zwaartekracht die op hem werkt op aarde? geef je antwoord inclusief eenheid

Slide 22 - Open question