Woensdag 1c


Goedemorgen!
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson


Goedemorgen!

Slide 1 - Slide

       Vandaag:
  • Heeft iedereen een boek uitgezocht?
  • Lesdoelen
  • Huiswerk check
  • Les 1: werkwoordspelling
  • Filmpje
  • Huiswerk

Slide 2 - Slide

       Lesdoelen:
Ik kan/weet:
  • Werkwoorden herkennen
  • De persoonsvorm en zindelen vinden
  • De zinsdeelproef gebruiken om zinnen in zinsdelen te verdelen


Slide 3 - Slide

Huiswerk check:

Slide 4 - Slide

Les 1: Werkwoordspelling

Slide 5 - Slide

Een werkwoord is:
A
Een ander woord voor het onderwerp
B
Een doe-woord
C
Een woord die aangeeft welk werk iemand doet
D
Een woord die je weg kan laten uit een zin

Slide 6 - Quiz

Welk woord in deze zin is het werkwoord:
Die film heb ik al gezien

Slide 7 - Open question

Schrijf zoveel mogelijk werkwoorden op!

Slide 8 - Mind map

Persoonsvorm:
  • De persoonsvorm is een werkwoord dat in een zin van tijd kan veranderen en van getal.
Voorbeeld:
Tijd: Ik eet een broodje / ik at een broodje 
Getal: De agent regelt het verkeer / de agenten regelen het verkeer

Slide 9 - Slide

Let op! 


Soms staan er 2 werkwoorden in een zin. 

De PV is dan het woord dat veranderd

Slide 10 - Slide

Persoonsvorm + Onderwerp
  •  Bij een pv (persoonsvorm) hoort een ond (onderwerp).
     Het ond bepaalt hoe de pv geschreven moet worden.

  • Regel: 
Staat het ond in enkelv/meerv?
Dan staat de pv ook in enkelv/ meerv



Slide 11 - Slide

Voorbeeld: Pv en ond
Enkelvoud: Ik loop naar het station
Meervoud: Wij lopen naar het station

Slide 12 - Slide

Samenvattend:
3 manieren om de persoonsvorm te vinden:
  1.  zet de zin in een andere tijd (tijdproef)
  2. verander het aantal (getalproef)
  3.  Maak een vraagzin (mag alleen bij enkelv)

Hoe vind je het onderwerp?
  1. Bepaal wat de persoonsvorm is.
  2.  Stel daarna de vraag: wie/wat + persoonsvorm

Slide 13 - Slide

Zoek de pv en ond:
Dat grote huis staat al een tijd te koop
pv= ond=

Slide 14 - Open question

Hoe vind je de persoonsvorm?
A
Door de zin in een andere tijd te zetten
B
Door de zin om te draaien
C
Door ' t exkofschip te gebruiken
D
Met de getalproef

Slide 15 - Quiz

Hoe vind je het onderwerp?
A
Wie/wat + infinitief
B
Wie/waar + onderwerp
C
Wie/wat + persoonsvorm
D
Wie/wanneer + werkwoord

Slide 16 - Quiz

Zoek de pv en ond:
Vorig jaar zijn zij naar Spanje geweest.

Slide 17 - Open question

De tegenwoordige tijd:
  • Als je een zin in de TT (tegenwoordige tijd) schrijft, schrijf je iets over het nu of in de toekomst
  • Werkwoorden kan je vervoegen om het woord goed in een zin te laten passen. 
  • Dit doe je met: ik, jij, hij, wij, jullie, zij 
Voorbeeld:
Ik loop, jij loopt, hij loopt, wij lopen, jullie lopen, zij lopen. 

Slide 18 - Slide

Zinsdelen:

  • Je kunt een zin in stukjes verdelen. Dit zijn zinsdelen.
  • Een zinsdeel kan bestaan uit één woord of uit een groepje woorden.
  • Let op! Vóór de pv kan maar één zinsdeel staan!

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Je geeft de zinsdelen aan door er streepjes tussen te zetten.


Jan / koopt / een boek.

Slide 21 - Slide

Zet streepjes tussen de zinsdelen:
Mijn oma bakt vanavond een biefstuk.

Slide 22 - Open question

Slide 23 - Video

      Huiswerk:
Leren: theorie, groene blokje blz: 30
Maken: opdracht 1 t/m 5
Boek mee voor je Boekverslag

Volgende week: Flyer en verder met de werkwoordspelling

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Link

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide