H2E - H5 woordenschat (vr 14 april)

H5 - Woordenschat
Uitdrukkingen uit handel een scheepvaart
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

H5 - Woordenschat
Uitdrukkingen uit handel een scheepvaart

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Na de les kan je

uitdrukkingen uit handel en scheepvaart herkennen en begrijpen.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Handel en scheepvaart
Nederland is van oudsher een handelsland. De scheepvaart speelde daarbij een belangrijke rol.

Aan de handel en de scheepvaart hebben we veel spreekwoorden en uitdrukkingen te danken.

Voorbeelden:
- over een andere boeg gooien (het op een andere manier proberen)
- aan de grond zitten (geen geld meer hebben).



Slide 4 - Slide

even oefenen:

Slide 5 - Slide

Wat betekent deze uitdrukking?

"In zee gaan"
A
populair zijn
B
samenwerken
C
toezicht houden
D
de leiding hebben

Slide 6 - Quiz

Wat betekent deze uitdrukking?

"Op de fles gaan"
A
dronken worden
B
duur zijn
C
boodschappen doen
D
failliet gaan

Slide 7 - Quiz

Wat betekent deze uitdrukking?

"Over de brug komen"
A
de leiding hebben
B
oversteken
C
betalen
D
repareren

Slide 8 - Quiz

Wat betekent deze uitdrukking?

"Bakzeil halen"
A
terugkrabbelen
B
boodschappen doen
C
duur zijn
D
een brood bakken

Slide 9 - Quiz

Wat betekent deze uitdrukking?

"Een streep door de rekening"
A
korting krijgen
B
betalen
C
weglopen
D
een tegenvaller

Slide 10 - Quiz

Wat betekent deze uitdrukking?

"Een brug te ver zijn"
A
betalen
B
te ver gaan
C
uitschelden
D
samenwerken

Slide 11 - Quiz

Wat betekent deze uitdrukking?

"Kant noch wal raken"
A
verkeerd rijden
B
een boottocht maken
C
onzin zijn
D
terugkrabbelen

Slide 12 - Quiz

Wat betekent deze uitdrukking?

"Op de markt komen"
A
te koop aangeboden worden
B
boodschappen doen
C
naar buiten gaan
D
samenwerken

Slide 13 - Quiz

Aan de slag
H5 woordenschat: uitdrukkingen uit handel en scheepvaart
Maak opdracht 1 t/m 3 (blz. 152)

Klaar?
- Maak de woordenlijst op Classroom.

Slide 14 - Slide

Spelling werkwoorden
Werkwoordsvormen correct spellen (2f);
Persoonsvorm en volt. dw. gebruiken (3f)

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Slide 18 - Video

aan de slag
Spelling H4: Werkwoordsvormen 
Opdracht 1 t/m 6

Slide 19 - Slide