H5.1 Neerslagreacties

H5.1 Neerslagreacties
1 / 31
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H5.1 Neerslagreacties

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Je leert vandaag:
  • het neerslaan van een zout in een neerslagreactie weergeven;
  • bepalen welke ionen een neerslag vormen bij het samenvoegen van zoutoplossingen;
  • uitleggen wat een chemisch evenwicht is.

Slide 2 - Slide

zoutoplossingen mengen
Als je 2 zoutoplossingen met elkaar mengt, kunnen er 2 dingen gebeuren: 
  • Het blijft een heldere oplossing: alle ionen blijven in oplossing => Er vormt zich dus géén slecht oplosbaar zout.
  • Er ontstaat een neerslag: Er vormt zich een slecht oplosbaar zout. Dit heet een neerslag. Een neerslag is een vast (slecht oplosbaar zout) dat naar de bodem zakt. 

Slide 3 - Slide

Zoutoplossingen mengen

Slide 4 - Slide

Zoutoplossingen mengen

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Zoutoplossingen mengen

Slide 7 - Slide

Zoutoplossingen mengen

Slide 8 - Slide

Tribune-ionen
Ionen die er wel zijn maar die niet meedoen met de reactie.

Slide 9 - Slide

Neerslag reacties



Ionen die voor en na de reactiepijl onveranderd aanwezig zijn noemen we tribune ionen.

Deze ionen reageren niet mee en worden weg gestreept uit een reactievergelijking.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Binas 45A

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Neerslagreacties toepassen

Slide 16 - Slide

Oefenen
Welke reactie krijg je als je een NaCl oplossing met een zilvernitraat oplossing mengt?

Slide 17 - Slide

Oefenen
Welke reactie krijg je als je een NaCl oplossing met een zilvernitraat oplossing mengt?

Slide 18 - Slide

Oefenen 2
Welke reactie krijg je als je een K2CO3 oplossing met een calciumbromide oplossing mengt:

Slide 19 - Slide

Oefenen 2
Welke reactie krijg je als je een K2CO3 oplossing met een calciumbromide oplossing mengt:

Slide 20 - Slide

OPDRACHT 1: Een slecht oplosbaar zout maken.
Beschrijf hoe je bariumcarbonaat kunt maken uit oplossingen van andere zouten.
A
Bariumchloride en calciumcarbonaat
B
bariumchloride en natriumcarbonaat
C
Zilverchoride en natriumcarbonaat
D
Natriumchloride en kaliumcarbonaat

Slide 21 - Quiz

OPDRACHT 2:Een slecht oplosbaar zout maken.
Beschrijf hoe je calciumcarbonaat kunt maken uit oplossingen van andere zouten.
A
Calciumchloride en calciumcarbonaat
B
Calciumchloride en natriumnitraat
C
Calciumnitraat en natriumcarbonaat
D
Natriumchloride en calciumcarbonaat

Slide 22 - Quiz

OPDRACHT 3: Verwijderen van ionen uit een oplossing:
Verwijder de sulfaat-ionen uit een koper(II)sulfaat-oplossing
A
Met natriumnitraat
B
Met calciumnitraat
C
Met Ammoniumnitraat
D
Met bariumnitraat

Slide 23 - Quiz

OPDRACHT 4: Het aantonen van ionen in een oplossing.
Toon aan of je zilvernitraat-oplossing of een calciumnitraat-oplossing hebt.
TIP! Zoek een goed oplosbaar zout met een negatief ion dat neerslag met het zilver of calcium-ion.
A
Met NaCl
B
Met Na2SO4
C
Met Na2S
D
Met Na2CO3

Slide 24 - Quiz

Dynamisch evenwicht

Slide 25 - Slide

Slecht oplosbare zouten
Calciumcarbonaat is een slecht oplosbaar zout.

 Ca2+ (aq) + CO32- (aq) --> CaCO3 (s)
Dit wordt meestal als een aflopende reactie genoteerd, zoals hierboven. Maar slecht oplosbaar wil niet zeggen dat er niets oplost. Er lost altijd wel iets op.
 CaCO3 (s) --> Ca2+ (aq) + CO32- (aq)



Slide 26 - Slide

Slecht oplosbare zouten
De juiste reactievergelijking is daarom:

 CaCO3 (s) <---> Ca2+ (aq) + CO32- (aq)
Hoe groter het oplosbaarheidsproduct (Binas 46), hoe meer er oplost van een slecht oplosbaar zout.
Oplosbaarheidsproduct van CaCO3:
 4,7 x 10-9 = [Ca2+] [CO32-]



Slide 27 - Slide

Evenwicht
Homogeen evenwicht
Beginstoffen en reactieproducten in dezelfde toestand: (gasvormig en/of opgelost) 2 SO2 (g) + O2 (g) ⇌ 2 SO3 (g)
Heterogeen evenwicht
Beginstoffen en reactieproducten in verschillende toestand
  PCl5 (s) ⇌ PCl3 (g) + Cl2 (g)

Slide 28 - Slide

soorten evenwicht
        1. homogeen evenwicht                  2. heterogeen evenwicht



           alle stoffen hebben                              stoffen hebben 
              dezelfde fase                                     verschillende fase
Bijv.  I2(aq) + I-(aq) <=> I3-(aq)          PbS(s) <=> Pb2+(aq) + S2-(aq)
verzadigde oplossing

Slide 29 - Slide

Volgende week practicum

Slide 30 - Slide

Huiswerk
Maak de volgende opdrachten:
Leer HS5.1 (blz. 134-137)
Maak de vragen 1 t/m 10 (blz. 138-139)
Kijk de opdrachten goed na, wanneer je ze gemaakt hebt.
Maak een notitie van de vragen die je niet snapte of waarvan je meer uitleg wil hebben.
Stel deze vragen de volgende les.

Slide 31 - Slide