Werkwoordspelling

 Werkwoordspelling


Les 2 Werkwoordspelling
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

 Werkwoordspelling


Les 2 Werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Wat is niet goed gespeld?

Slide 3 - Slide

Schema werkwoordspelling
Weet je het nog?

Slide 4 - Slide

Wat is de eerste stap die je neemt om te kijken of een werkwoord op een d of t eindigt?
A
Ik kijk in welke tijd het staat
B
Ik zoek de persoonsvorm op
C
Ik doe het op gevoel
D
Ik doe maar wat

Slide 5 - Quiz

De stappen
1. Is het een pv? 
Ja?

- pv in de tt = stam of stam + t
- pv in de vt = 't exkofschip of 't sexy fokschaap






       

Slide 6 - Slide

1. PV Tegenwoordige tijd
Ik (worden) morgen 15 jaar. 
Ik loop morgen...... 
Dus:
Ik word morgen 15 jaar (zonder t). 

Slide 7 - Slide

PV tegenwoordige tijd
Hij (worden) morgen 15 jaar.
Hij loopT morgen....
Dus:
Hij wordT (met t) morgen 15 jaar. 

Slide 8 - Slide

'T SeXy FoKSCHaaP
PV in verleden tijd?

Hele werkwoord
- en eraf halen
- Laatste letter in 'T SeXy FoKSCHaaP?
Ja? -> stam van ww+te (n)
Nee? -> Stam van ww + de(n)

Slide 9 - Slide

Leny (verven) gisteren haar bruine haar blond. 
Hele werkwoord = verven
-en eraf: verV
Laatste letter (=V) in 'T SeXy FoKSCHaaP?
Nee
Stam +de = verf+de= Verfde

Slide 10 - Slide

Kees (starten) zijn scooter vorige week meerdere keren. 
Hele werkwoord = starten
-en eraf: starT
Laatste letter (=V) in 'T SeXy FoKSCHaaP?
JA
Stam +te = start+te= startte

Slide 11 - Slide

De stappen 
 Is het geen pv?
Maak het woord langer, hoor je -t? Dan schrijf je-t. 
Hoor je -d? Dan schrijf je -d. 
Zo kort mogelijk schrijven. 





Slide 12 - Slide

3. Marije ....(vinden) de les leuk
A
Vint
B
Vind
C
Vindt
D
Vintd

Slide 13 - Quiz

(Worden)....jij morgen 15?
A
Wort
B
Word
C
Wordt

Slide 14 - Quiz

Ik (verven).... gisteren mijn muur geel.
A
Verf
B
Verft
C
Verfte
D
Verfde

Slide 15 - Quiz

Wij (verspreiden)...... de folders vorige week door het hele dorp.
A
Verspreiden
B
Verspreden
C
Verspreeden
D
Verspreidden

Slide 16 - Quiz

2. Hij heeft een verhaal ....... (vertellen).
A
vertelt
B
verteld

Slide 17 - Quiz

1. Hij ........ (vertellen) een verhaal (tt).
A
Vertelt
B
Verteld
C
Vertelte
D
Vertelde

Slide 18 - Quiz

Brandde
wordt
word
Brandt
Zij...... haar vingers aan de pan. 
......jij bakker? 
Jij....fietsenmaker, toch? 
Mirjam....vorige week haar vingers aan de oven. 

Slide 19 - Drag question

Begrijp je na deze les de werkwoordspelling EEN BEETJE beter?

Slide 20 - Poll