2d-going to

Welcome
1 / 20
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with text slides.

Items in this lesson

Welcome

Slide 1 - Slide

Aims
Aan het einde van de les kan je uitleggen to be going to uitleggen.
Aan het einde van de les kan je question tags uitleggen.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Link

Grammar
Je kunt op verschillende manieren zeggen dat er iets in de toekomst gaat gebeuren. 

 to be going to + heel werkwoord

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Link

My book- Mijn boek
Your book- jouw boek
His book - zijn boek
Her book- haar boek
Our book- ons boek
Your book- jullie boek
Their book- hun boek
Mine- van mij
Yours- van jou
His- van hem
Hers- van haar
Ours- van ons
Yours- van jullie
Theirs- van hen

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Grammar
1. Maken van een beslissing

 Beslissing al geregeld / gemaakt = to be going to + heel werkwoord

Slide 9 - Slide

Voorbeeld
Ouders bezoeken
 
We are going to visit her parents this weekend. (al geregeld)

Slide 10 - Slide

Doen van een voorspelling

I think the weather is going to be nice tomorrow.
(voorspellen met bewijs)

Slide 11 - Slide

Look!
He is going to hurt himself.
(Bewijs)

Slide 12 - Slide

Grammatica
to be(am, are, is) going to + hele werkwoord

(eat) I ..... going to........
(eat) You.......going to.........
(eat) He/she/it .......going to..........
(eat) We......going to..............
(eat) They.......going to..........

Slide 13 - Slide

Grammatica
Als je vraagt wat iemand van plan is om te gaan doen, dan zet je am /are /is vooraan in de zin.
I am going to eat.
  • Am I going to eat?
You are going to eat.
  • Are you going to eat?

Slide 14 - Slide

Assignment
Opdracht 1:  to be going to + werkwoord

1. I read in the papers that tomorrow it _____ (rain).
2. Can you believe it? My brother ____ (see) Drake live in concert.

Slide 15 - Slide

Grammatica
Als je iets niet van plan bent, dan zet je not of n't achter am/ are/ is.
I am not going to eat.
You are not going to eat.
He/ she/ it isn't going to eat.
We aren't going to eat.

Slide 16 - Slide

Question tags
1. This is easy, isn't it?
2. We should do our homework, shouldn't we?
3. They aren't working now, are they?
  • Aangeplakte, korte vragen.
  • Om bevestiging te vragen van iets wat je eigenlijk al weet, maar nog niet zeker bent.
  • toch? of niet? of wel? niet dan? hé?

Slide 17 - Slide

Question tags
Stap 1:
This is easy, isn't it?
This isn't easy, is it?
Stap 2:
This is easy, isn't it?
  • onderwerp --> persoonlijke voornaamwoord
  • Rachel = she, Tom = he, your parents= they

Slide 18 - Slide

Uitzondering
1. Kijk of er in de zin voor de komma een hulpwerkwoord staat.
Ja? –> herhaal het hulpwerkwoord in de tag
Nee? –> gebruik do/does/did

Hulpwerkwoord: can, could, must, have, should, will, would
VB: she likes him, doesn't she?

Slide 19 - Slide

Practise
1. This was easy,            ?
  • wasn't it
2. She shouldn't worry anymore,        ?
  • should she
3. My parents didn't see that film,         ?
  • did they.
4. She looks terrible,           ?     
  • doesn't she

Slide 20 - Slide