Week 3 - Les 1

Aujourd'hui c'est le vendredi 7 octobre
1 / 49
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Aujourd'hui c'est le vendredi 7 octobre

Slide 1 - Slide

Le planning
  • Les mots unité 1, appr.1, 2 ,3,4 et 5
  • le passé composé  avec être (révision) 
  • parler à la page 26+ ex. 18,22 et 23

Slide 2 - Slide

het tijdverschil
A
le chaleur
B
le décalage horaire
C
la distance
D
la valise

Slide 3 - Quiz

het strand
A
le mer
B
le soleil
C
la montagne
D
la plage

Slide 4 - Quiz

het pad
A
le sentier
B
le chaleur
C
la vitesse
D
la mer

Slide 5 - Quiz

het bos
A
l'île
B
le paysage
C
le forêt
D
la saison

Slide 6 - Quiz

de walvis
A
le dauphin
B
le sentier
C
la valise
D
la baleine

Slide 7 - Quiz

Apprendre 2

Slide 8 - Slide

raconter
A
glijden
B
vertellen
C
praten
D
een examen doen

Slide 9 - Quiz

la pluie
A
de regen
B
de keer
C
het (onder)deel
D
de vulkaan

Slide 10 - Quiz

à partir de
A
zodra
B
vanaf
C
de mooiste
D
verplicht

Slide 11 - Quiz

dès que
A
zodra
B
vanaf
C
nu
D
rijden

Slide 12 - Quiz

obligatoire
A
elkaar terugzien
B
rijden
C
verplicht
D
de vulkaan

Slide 13 - Quiz

Apprendre 3 + 5

Slide 14 - Slide

Hij is
A
il est
B
il es
C
il a
D
il as

Slide 15 - Quiz

ik heb
A
j'ai
B
j'avais
C
je suis
D
je vais

Slide 16 - Quiz

jij hebt
A
tu a
B
tu as
C
tu es
D
tu est

Slide 17 - Quiz

wij zijn geweest
A
nous sommes été
B
nous avons été
C
nous sommes allés
D
on est été

Slide 18 - Quiz

jij bent geweest
A
tu est été
B
tu as eu
C
tu as ete
D
tu as été

Slide 19 - Quiz

ik was
A
j'étais
B
je suis
C
j'avais
D
je serai

Slide 20 - Quiz

jij had
A
tu as
B
tu étais
C
tu avais
D
tu as eu

Slide 21 - Quiz

Apprendre 4

Slide 22 - Slide

je viens d'arriver
A
ik ben zojuist aangekomen
B
ik kom eraan
C
ik ben gekomen
D
ik zal aankomen

Slide 23 - Quiz

adorable
A
leuk
B
schattig
C
mooi
D
aardig

Slide 24 - Quiz

l'endroit
A
rechts
B
links
C
rechtdoor
D
de plaats

Slide 25 - Quiz

quand même
A
ook
B
nogal
C
ookal
D
zelfs

Slide 26 - Quiz

Wat is een passé composé?
De passé composé is hetzelfde als in het Nederlands de V.T.T.
Oftewel: onderwerp + vorm van zijn of hebben + voltooid deelwoord.
Bijvoorbeeld: ik heb gelopen / wij hebben gefietst / zij zijn gegaan

In het Frans is de passé composé (V.T.T.): 
onderwerp + vorm van avoir of être + voltooid deelwoord

Slide 27 - Slide

Vervoegen met être
  • aller                             descendre
  • arriver                         monter                     
  • entrer                          sortir
  • rentrer                         tomber
  • rester                           partir
  • monter
  • retourner 

Slide 28 - Slide

Bijvoorbeeld (être)
Elle (aller) .........               Elle est allée
Nous (entrer) ....              Nous sommes entrés
Pierre (monter)...            Pierre est monté


Slide 29 - Slide

Alle andere werkwoorden krijgen dus een vorm van avoir
Bijvoorbeeld:
Tu (regarder)...                         Tu as regardé
Vous (manger)...                      Vous avez mangé
Jean et Pierre (acheter)       Jean et Pierre ont acheté

Slide 30 - Slide

STAP 2
Maak het voltooid deelwoord 
Soms kun je het voltooid deelwoord niet zelf maken, dan moet je het uit je hoofd leren. Deze werkwoorden vind je op een aparte slide.

Slide 31 - Slide

Voltooid deelwoord zelf maken:
  • Je werkwoord eindigt op -er: haal -er weg, zet er é voor in de plaats.
    Bijvoorbeeld: regarder  --> regarder --> regard --> regardé

Slide 32 - Slide

De volgende voltooide deelwoorden moet je uit je hoofd leren!
  • avoir --> eu    bijv. Tu as eu (jij hebt gehad)
  • être --> été     bijv. Nous avons été (wij zijn geweest)
  • faire --> fait    bijv. Elles ont fait (zij hebben gemaakt)

Slide 33 - Slide

STAP 3
LET OP!!!!
Deze stap doe je alleen als je bij stap 1 gekozen hebt voor être!

Slide 34 - Slide

Deze stap alleen doen als je voor être gekozen hebt!
Is het onderwerp van je zin (het onderwerp staat vóór de vorm van être):
  • vrouwelijk enkelvoud (elle of een meisjesnaam of vrouwelijk persoon): zet een extra -e achter het voltooid deelwoord. Bijv. Elle est allée
  • Mannelijk meervoud (ils of nous of vous): zet een extra -s achter het voltooid deelwoord. Bijv. Ils sont entrés
  • Vrouwelijk meervoud (elles of meerdere meisjesnamen of vrouwelijke personen): zet een extra -es achter het voltooid deelwoord. Bijv. Elles sont montées

Slide 35 - Slide

SAMENVATTING
  1. Kies of je met avoir of être moet werken (zie slide 13 voor de werkwoorden die met être moeten worden vervoegd, alle andere werkwoorden gaan met avoir!) en vul die vorm vast in
  2. Maak zelf het voltooid deelwoord als je werkwoord op -er eindigt. Of kies het voltooid deelwoord als je werkwoord onregelmatig is (zie slide 18). Zet het voltooid deelwoord achter stap 1
  3. Als je bij stap 1 voor être hebt gekozen, kijk je of het onderwerp van de zin vrouwelijk enkelvoud of meervoud is, of mannelijk meervoud. Dan doe je stap 3 (zie slide 20) en voeg je eventueel een extra -e of -s of -es toe aan je voltooid deelwoord.

Slide 36 - Slide

welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord être ?
A
adorer
B
attendre
C
perdre
D
tomber

Slide 37 - Quiz

(manger, passé composé) en France
A
il est mangé
B
tu as mangé
C
je mange
D
nous mangerons

Slide 38 - Quiz

welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord avoir?
A
partir
B
être
C
chanter
D
tomber

Slide 39 - Quiz

Elles...
(passé composé)
A
sont restées
B
sont resté
C
sont restée
D
sont restés

Slide 40 - Quiz

Regarder
A
nous sommes regardés
B
vous avez regardé
C
vous avez regardés
D
ils ont regardés

Slide 41 - Quiz

tomber
A
je suis tombés
B
nous sommes tombé
C
j ai tombé
D
nous sommes tombés

Slide 42 - Quiz

Welk hulpwerkwoord gebruik je in de passé composé voor 99% ww.
A
être
B
avoir

Slide 43 - Quiz

welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord être ?
A
gagner
B
faire
C
aller
D
avoir

Slide 44 - Quiz

De passé composé
bestaat uit 2 delen:

1: Hulpwerkwoord avoir of être

2: Voltooid deelwoord

Slide 45 - Slide

Hoe maak je een passé composé?
STAPPENSCHEMA

Slide 46 - Slide

STAP 1
Kies of je de passé composé gaat maken met 
être of avoir

Slide 47 - Slide

Je kiest eigenlijk bijna altijd voor avoir.
Je kiest alleen voor être bij de volgende werkwoorden:

Slide 48 - Slide

Prends ton agenda et notes les devoirs
Les devoirs pour mercredi 12 octobre
  • Faire ex. 17, 19 p. 27-28) 
  • Apprendre (leren) appr. 6 et 7 à la page 38-39

Slide 49 - Slide