Maandag 22 mei bron H + herhaling C

Bonjour tout le monde!
  • Jassen uit 
  • mobieltjes in je tas!!!
  • INLOGGEN in LessonUp!
  • Pen en papier bij de hand
  • Als de timer is afgelopen begint de les.
timer
3:00
1 / 32
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Bonjour tout le monde!
  • Jassen uit 
  • mobieltjes in je tas!!!
  • INLOGGEN in LessonUp!
  • Pen en papier bij de hand
  • Als de timer is afgelopen begint de les.
timer
3:00

Slide 1 - Slide

Phrases clés
Ça va?

Slide 2 - Slide

1
2
3
4
5
6
7
pense
que
malade
suis
non,
je
je

Slide 3 - Drag question

1
2
3
4
5
6
eu
un
j'
accident
non,
ai

Slide 4 - Drag question

Qu'est-ce que tu as?

Slide 5 - Slide

1
2
3
4
5
6
tête
à
la 
ai
j'
mal

Slide 6 - Drag question

1
2
3
4
5
de
ai
fièvre
j'
39

Slide 7 - Drag question

1
2
3
4
5
bras
ai
cassé
j'
le

Slide 8 - Drag question

1
2
3
4
5
6
bien
sens
pas
ne
je
me

Slide 9 - Drag question

Tu vas voir le docteur?

Slide 10 - Slide

1
2
3
4
5
6
ai
rendez-vous
après-midi
oui,
j'
cet

Slide 11 - Drag question

1
2
3
4
5
au
je
lit
non,
reste

Slide 12 - Drag question

Leerdoel
Je weet hoe je qu'est-ce que uitspreekt.
Je weet dat est-ce que alleen een vraag inluidt.
Je weet dat je in het Frans op 3 manieren een vraag kunt stellen.
Je kent 7 vraagwoorden.

Slide 13 - Slide

KESKE
qu'est ce que tu as?

Slide 14 - Slide

que / qu'
WAT

Slide 15 - Slide

est-ce que
Est-ce que tu as un frère?

Heb jij een broer?

Slide 16 - Slide

3 manieren om een vraag te stellen
1. met je stem
2. door est-ce que voor de zin te plaatsen
3. door onderwerp en persoonsvorm te verplaatsen

Slide 17 - Slide

1. intonatie


Tu
as un frère?


Slide 18 - Slide

2. Est-ce que
Est-ce que tu as un frère?

Slide 19 - Slide

3. inversie

As-tu un frère

Slide 20 - Slide

vraagwoorden

Slide 21 - Mind map


waar
wanneer
hoe
hoeveel
waarom
wie
wat


quand
comment
combien
pourquoi
qui
que / qu'est-ce que

Slide 22 - Slide

1. Woordvolgorde met intonatie
De plaats van het vragend voornaamwoord verschilt. Dus altijd leren zoals het in het boek staat.  

Slide 23 - Slide

tu habites?
tu viens quand?
comment tu t'appelles?
tu as combien de frères?
pourquoi tu pleures?
qui tu aimes?
 qu'est-ce que tu veux faire?

Slide 24 - Slide

2. Woordvolgorde met est-ce que
vraagwoord + est-ce que + onderwerp + werkwoorden+ rest

Slide 25 - Slide

De plaats van het vragend voornaamwoord
met est-ce que
est-ce que tu habites?
quand est-ce que tu viens?
comment est-ce que tu t'appelles?
combien est-ce que tu as de frères?
pourquoi est-ce que tu pleures?
qui est-ce que tu aimes?
 qu'est-ce que tu veux faire?

Slide 26 - Slide

3. Woordvolgorde met inversie
vragend voornaamwoord + persoonsvorm+onderwerp+rest

Slide 27 - Slide

De zinsvolgorde met inversie

habites-tu?
quand viens-tu?
comment t'appelles-tu?
combien as-tu de frères?
pourquoi pleures-tu?
qui aimes-tu?
 que veux-tu faire?

Slide 28 - Slide

Au travail
30b,c,d
31a,b,d

Online bij planning

Slide 29 - Slide

SO dinsdag 23 mei
Bron ABCD

Zie Magister voor alle info

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide