H2 - D. Was will und darf ich essen?

Hallo Berlin!
Thema: Essen & Trinken
Kapitel 5D
1 / 35
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Hallo Berlin!
Thema: Essen & Trinken
Kapitel 5D

Slide 1 - Slide

Inhalt der Stunde
  1. Die Lernziele in dieser Stunde
  2. Wiederholung Grammatik der letzten Stunde / Hausaufgaben
  3. Wortschatz: "Pim-Pam-Pet"
  4. Sprechaufgabe: Was will und darf ich essen? 
  5. Aufgaben dieser Woche
  6. Check der Lernziele

Slide 2 - Slide

1. Die Lernziele dieser Stunde
Am Ende dieser Stunde ...
  • ... ken ik verschillende Duitse woorden voor eten en drinken. 
  • ... kan ik in het Duits vertellen wat ik eten wil (wollen) en wat ik eten mag (dürfen). 

Slide 3 - Slide

2. Wiederholung der vorigen Stunde

  • Voor elk zelfstandig naamwoord staan lidwoorden 
             der of ein  = mannelijk         
             die of eine = vrouwelijk
             das of ein  = onzijdig 
           
 die of keine = meervoud
  • Het is belangrijk om dit bij het woordjes leren goed uit je hoofd te leren. Om goede zinnen te maken, zijn deze woordjes belangrijk! 

Slide 4 - Slide

2. Wiederholung der vorigen Stunde
der Käsekuchen 
  • Der / ein Käsekuchen ist lecker.
  • Ich esse gern den / einen Käsekuchen.

die Brezel
  • Die / eine Brezel ist lecker.
  • Ich esse am Sonntag immer die / eine Brezel. 

Slide 5 - Slide

2. Wiederholung der vorigen Stunde
das Obstfrühstück
  • Das / ein Obstfrühstück ist lecker.
  • Ich esse am Montag immer das / ein Obstfrühstück.

(Wie of wat is? = onderwerp, 1e naamval)
(Wie of wat eet ik? = lijdend voorwerp, 4e naamval)

Slide 6 - Slide

2. Wiederholung der vorigen Stunde

    • Lidwoorden (der, eindie, eine/ das, ein) veranderen bij naamvallen. 

    • Onthoud dat alleen bij het mannelijk lidwoord iets verandert bij de 4e naamval (= het lijdend voorwerp)! 
      der     den ; ein      einen


      Slide 7 - Slide

      2. Wiederholung der vorigen Stunde
      mannelijk
      vrouwelijk
      onzijdig
      meervoud
      1e naamval
      der
      die
      das
      die
      4e naamval
      den (!)
      die
      das
      die
      mannelijk
      vrouwelijk
      onzijdig
      meervoud
      1e naamval
      ein
      eine
      ein
      keine
      4e naamval
      einen (!)
      eine
      ein
      keine

      Slide 8 - Slide

      2. Wiederholung der vorigen Stunde
        • Ook persoonlijke voornaamwoorden veranderen bij naamvallen. 
        • Bij de 4e naamval (= lijdend voorwerp) moet je dus evenzo als in het Nederlands andere persoonlijke voornaamwoorden gebruiken:


          1e naamval
          4e naamval
          ik
          ich
          mij
          mich
          jij
          du
          jou
          dich
          hij, zij, het
          er, sie, es
          hem, haar, het
          ihn, sie, es
          wij
          wir
          ons
          uns
          jullie
          ihr
          jullie
          euch
          zij
          sie
          hen
          sie

          Slide 9 - Slide

          2. Wiederholung der vorigen Stunde
            • Bij de volgende voorzetsels kun je makkelijk herkennen dat het persoonlijke voornaamwoord /lidwoord in de 4e naamval staat:

              voorzetsels 4e naamval
              für mich
              voor mij
              gegen dich
              tegen jou
              ohne ihn, sie, es / einen Berliner gehe ich nicht weg
              zonder hem, haar, het
              durch uns
              door ons
              für euch
              voor jullie
              ohne sie
              zonder hen

              Slide 10 - Slide

              Slide 11 - Slide

              Aufgabe A.4 (Seite 109)
              Ich esse am Montag immer __________ Käsekuchen (m).

              A
              einen
              B
              eine
              C
              ein
              D
              keine

              Slide 12 - Quiz

              Aufgabe A.6 (Seite 110)
              __________ ist Käsekuchen das Beste. (voor mij)

              A
              Für ich
              B
              Für mich

              Slide 13 - Quiz

              Aufgabe A.4 (Seite 109)
              _____ Kartoffelsalat (m) von meiner Mutter ist super lecker.

              A
              Der
              B
              Die
              C
              Das
              D
              Den

              Slide 14 - Quiz

              Aufgabe A.6 (Seite 110)
              Wir waren __________ in der Schulmensa. (zonder hem)

              A
              ohne ihn
              B
              ohne er

              Slide 15 - Quiz

              Aufgabe A.4 (Seite 109)
              Wir haben vergessen, _________ Brot (o) mitzunehmen.

              A
              der
              B
              die
              C
              das
              D
              den

              Slide 16 - Quiz

              Aufgabe A.4 (Seite 109)
              Ich kann immer ___________ Brezel (v) essen .
              A
              ein
              B
              eine
              C
              ein
              D
              einen

              Slide 17 - Quiz

              Aufgabe A.6 (Seite 110)
              Ich habe einCurrywurst __________ gekauft. (voor jou)

              A
              für du
              B
              für dich

              Slide 18 - Quiz

              Aufgabe A.4 (Seite 109)
              _____ Kartoffelsalat (m) von meiner Mutter ist super lecker.

              A
              Der
              B
              Die
              C
              Das
              D
              Den

              Slide 19 - Quiz

              Aufgabe A.4 (Seite 109)
              _________ Frikadellen (mv) sind ausverkauft.
              A
              Der
              B
              Den
              C
              Das
              D
              Die

              Slide 20 - Quiz

              Aufgabe A.4 (Seite 109)
              __________ Berliner (m) schmeckt mir überhaupt nicht.
              A
              Dieser
              B
              Diese
              C
              Dieses
              D
              Diesen

              Slide 21 - Quiz

              Aufgabe A.4 (Seite 109)
              Ich habe heute ________ Gemüse (o) gegessen.
              A
              kein
              B
              keine
              C
              keinen

              Slide 22 - Quiz

              Slide 23 - Slide

              2. Wortschatz: "Pim-Pam-Pet" 
              • Noem in het Duits eten of drinken dat begint met de letter op het rad.
              • Wie het eerste het Duitse woord noemt, krijgt
              een punt! 

                Slide 24 - Slide

                3. Was will und darf ich essen?
                Am Abend will ich gerne Bratwurst mit
                Senf essen. Was willst du heute Abend
                gern essen? Am liebsten trinke ich am Abend
                Milch. Ich habe eine Milchallergie. Ich darf 
                keine Milch trinken. Mein Vater trinkt gern Bier. 
                Ich darf kein Bier trinken, weil ich erst 13 Jahre
                alt bin. Ich esse gern Brot, aber ich habe 
                eine Glutenallergie. Ich darf also kein Brot essen. 

                Slide 25 - Slide

                Wat betekent 'wollen'?

                Ich will ein Wiener Schnitzel essen.
                A
                willen
                B
                mogen, toestemming hebben
                C
                durven
                D
                moeten

                Slide 26 - Quiz

                Wat betekent 'dürfen'?

                Ich darf kein Wiener Schnitzel essen.
                A
                willen
                B
                mogen, toestemming hebben
                C
                durven
                D
                moeten

                Slide 27 - Quiz

                3. Was will und darf ich essen?
                wollen (D) 
                =
                willen (Nl)
                dürfen (D) 
                =
                mogen, toestemming hebben (Nl)

                Slide 28 - Slide

                3. Was will und darf ich essen?
                wollen
                • Was willst du gern essen?
                • Ich will gern .... essen. 
                 
                • Was willst du gern trinken?
                • Ich will gern ... trinken. 

                Slide 29 - Slide

                3. Was will und darf ich essen?
                dürfen
                • Was darfst du essen?
                • Ich darf .... essen. 
                • Ich darf kein(en) ... essen. 
                 
                • Was darfst du trinken?
                • Ich darf ... trinken. 
                • Ich darf kein(en) ... trinken. 

                Slide 30 - Slide

                Slide 31 - Slide

                4. Aufgaben in dieser Woche
                Aufgaben dieser Woche

                • D. Aufgaben 1 t/m 5 en 8 t/m 10 (TB, Seite 76 & AB, Seite 116)
                • E. Die Currywurst - Aufgaben 1, 2, 4 & 5 (TB, Seite 77 & AB, Seite 117)
                • F. Die Geschichte der Currywust - Aufgabe 1 (TB, Seite 77 & AB, Seite 118)
                • G. Was kostet...? - Aufgaben 1 bis 4 (TB, Seite 77 & AB, Seite 119)

                Lernen dieser Woche
                Wortschatz Kapitel 5 (Seite 125 t/m 127) - D-N-D


                Slide 32 - Slide

                5. Check der Lernziele 
                Am Ende dieser Stunde ...
                • ... ken ik verschillende Duitse woorden voor eten en drinken. 
                • ... kan ik in het Duits vertellen wat ik eten wil (wollen) en wat ik eten mag (dürfen). 

                Slide 33 - Slide

                Am Ende dieser Stunde...
                ... kan ik in het Duits vertellen wat ik eten/drinken wil en wat ik eten/drinken mag.
                😒🙁😐🙂😃

                Slide 34 - Poll

                Am Ende dieser Stunde...
                ... ken ik verschillende Duitse woorden voor eten & drinken.
                😒🙁😐🙂😃

                Slide 35 - Poll