Chapitre 4: Leçon 1

La mode et les vêtements
1 / 30
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

La mode et les vêtements

Slide 1 - Slide

Waar denk je aan bij het thema 
'la mode et les vêtements'?

Slide 2 - Mind map

Welke kledingstukken ken je al in het Frans?

Slide 3 - Mind map

Quel est ton style?Geef antwoord of stuur een afbeelding in.

Slide 4 - Open question

La jupe
Le blouson
Le jeans
Les baskets
Les chaussettes
La robe
Le sweat
Les bottes
La chemise
Le short
La casquette
Les talons

Slide 5 - Drag question

Qu'est qu'elle porte?
A
Elle porte un pull.
B
Elle porte un jeans.
C
Elle porte des baskets.
D
Elle porte un blouson.

Slide 6 - Quiz

Qu'est-ce qu'il porte?
A
Il porte une chemise.
B
Il porte un pull.
C
Il porte un t-shirt bleu.
D
Il porte un blouson noir.

Slide 7 - Quiz

Qu'est-ce qu'il porte?
A
Il porte des baskets noirs.
B
Il porte des chaussettes noires.
C
Il porte des baskets bleus.
D
Il porte des chaussettes bleues.

Slide 8 - Quiz

4

Slide 9 - Video

00:38
Welke vier kledingstukken hoor je voorbij komen (schrijf op in NL.)

Slide 10 - Open question

01:30
Wat draagt Julien? Schrijf de 4 kledingstukken op in het Nederlands.

Slide 11 - Open question

02:17
Wat draagt zij? Noteer de 4 kledingstukken in het Nederlands.

Slide 12 - Open question

03:05
Wat draagt Anouk? Noteer de 4 kledingstukken in het Nederlands.

Slide 13 - Open question

Slide 14 - Video

Bijvoeglijk naamwoord in het Frans: 1) de vorm
enkelvoud
meervoud
mannelijk
le jean bleu
les jeans bleus
vrouwelijk
la robe bleue
les robes bleues

Slide 15 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord in het Frans: 1) de plek
Het bijvoeglijk naamwoord staat achter het zelfstandig naamwoord:

Le jean bleu, la robe rouge, les chaussures vertes

Slide 16 - Slide

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Il porte un jeans noire.
B
Il porte un jeans noir.
C
Il porte un jeans noirs.
D
Il porte un jeans noires.

Slide 17 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Elle porte une robe bleue.
B
Elle porte une robe bleus.
C
Elle porte une robe bleu.
D
Elle porte une robe bleues.

Slide 18 - Quiz

Wat is hier de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Elle porte les chaussures verts.
B
Elle porte les chaussures vert.
C
Elle porte les chaussures verte.
D
Elle porte les chaussures vertes.

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Video

Wat is de juiste vorm van het bezittelijk voornaamwoord?
A
Il aime ses baskets.
B
Il aime sa baskets.
C
Il aime son basket .

Slide 21 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bezittelijk voornaamwoord?
A
Elle est contente avec sa blouson.
B
Elle est contente avec son blouson.
C
Elle est contente avec ses blouson.

Slide 22 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bezittelijk voornaamwoord?
A
Son jeans est bleu.
B
Ses jeans est bleu.
C
Sa jeans est bleu.

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Video

Maak de volgende zin ontkennend:
'Je parle français.'

Slide 25 - Open question

Maak de volgende zin ontkennend:
'Tu aimes le sport?'

Slide 26 - Open question

Maak de volgende zin ontkennend:
' Il habite à Paris?'

Slide 27 - Open question

Maak de volgende zin ontkennend:
'Elle adore la musique classique?'

Slide 28 - Open question

Maak de volgende zin ontkennend:
'Il donne un cadeau à sa mère?'

Slide 29 - Open question

Qu'est-ce que tu portes aujourd'hui? Répondez en français! Je mag ook een foto insturen.

Slide 30 - Open question