What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
PERSONAL AND INTERROGATIVE PRONOUNS
WELCOME!
1 / 38
next
Slide 1:
Slide
Engels
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
This lesson contains
38 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
WELCOME!
Slide 1 - Slide
Welke persoonlijke voornaamwoorden ken je al in het Engels?
Slide 2 - Open question
Uitleg ...
Slide 3 - Slide
Let op!
In het Engels heb je twee keer het persoonlijk voornaamwoord: you
you betekent: jij en jullie
You have lost the game kan je dus op 2 manieren vertalen:
1.Je hebt de wedstrijd verloren.
2.Jullie hebben de wedstrijd verloren.
LET OP DE CONTEXT!
Slide 4 - Slide
Let op!
In het Nederlands heb je twee keer het persoonlijk voornaamwoord: zij
zij betekent: 1 meisje en een groep
Zij heeft een hond. (=She has a dog.)
Zij hebben een hond.(=They have a dog.)
Slide 5 - Slide
Uitleg ...
Een persoonlijk voornaamwoord gebruiken we in plaats van een zelfstandig naamwoord (een persoon, een dier, of een ding)...
Het
meisje
loopt -
Zij
loopt The girl walks -
She
walks
De
kat
slaapt - Hij/het slaapt The cat sleeps -
It
sleeps
Slide 6 - Slide
EN
en
singular =
enkelvoud
I, you, he/she/it
plural =
meervoud
we, you, they
Slide 7 - Slide
"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
Susan
A
he
B
we
C
you
D
she
Slide 8 - Quiz
"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
dog
A
he
B
it
C
you
D
I
Slide 9 - Quiz
"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
my friends and I
A
I
B
they
C
we
D
you
Slide 10 - Quiz
"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
my teachers
A
you
B
we
C
I
D
they
Slide 11 - Quiz
Vul aan:
My name is Leo and ___ am 12 years old.
A
You
B
He
C
They
D
I
Slide 12 - Quiz
Vul aan:
Look at Anna. ___ (zij) is late for school.
A
They
B
She
C
He
D
It
Slide 13 - Quiz
Vul aan:
I hate him because
___ is taller than me.
A
he
B
we
C
she
D
you
Slide 14 - Quiz
Well done!
Slide 15 - Slide
Object pronoun
(persoonlijke voornaamwoord als lijdend of meewerkend voorwerp)
Hij ho
u
dt van
mij
= he loves
me
Zij geeft
hem
koekjes
= She gives
him
biscuits
Slide 16 - Slide
me = mij
you = jou
him= hem
her = haar
it = het
us = ons
you = jullie
them = hun/hen
Slide 17 - Slide
Object pronoun: comes after the verb (NA het werkwoord)
She sent
me
a letter.
She sent
you
a letter.
She sent
him
a letter.
She sent
her
a letter.
She sent
it
a letter.
She sent
us
a letter.
She sent
you
a letter.
She sent
them
a letter.
Slide 18 - Slide
object pronouns: vaak achteraan de zin of gelijk achter het ww
Slide 19 - Slide
Choose the correct object pronoun.
The teacher likes ______ (mij).
A
I
B
my
C
me
D
i
Slide 20 - Quiz
Choose the correct object pronoun.
Can you call _____ (hem)?
A
her
B
him
C
me
D
he
Slide 21 - Quiz
Choose the correct object pronoun.
She looks like ______ (haar).
A
him
B
us
C
her
D
me
Slide 22 - Quiz
Choose the correct object pronoun.
I can see _____ (ze/hen).
Slide 23 - Open question
Choose the correct object pronoun.
Jake doesn't want to eat _____ (het).
Slide 24 - Open question
Slide 25 - Slide
Interrogative pronouns = vragende voornaamwoorden
Slide 26 - Slide
Examples (Voorbeelden)
What
are your hobbies?
When
will you come to school?
Who
is that girl?
Where
can I find the toilets?
Which
colour do you like? Blue or Green?
Why
are you crying?
How
do you spell your name?
Slide 27 - Slide
___ did you find that dress?
I found it in the shop.
A
Who
B
Where
C
When
D
What
Slide 28 - Quiz
___ house do you like better?
The green or the blue house?
A
Which
B
What
C
Why
D
Where
Slide 29 - Quiz
Choose the correct interrogative pronoun.
____ is that strange girl? That's my sister Ava.
A
When
B
Who
C
Which
D
Why
Slide 30 - Quiz
Choose the correct interrogative pronoun.
____ is the nearest supermarket? It's just round the corner.
A
Why
B
When
C
Where
D
Who
Slide 31 - Quiz
____ are you doing today? I'm fine.
A
why
B
what
C
who
D
how
Slide 32 - Quiz
____ weren't you ar school today? I was sick.
A
why
B
how
C
where
D
what
Slide 33 - Quiz
... old are you?
A
When
B
Why
C
How
Slide 34 - Quiz
_______ hobbies do you have?
A
Which
B
What
Slide 35 - Quiz
……………………. did you dance with at the birthday party?
Slide 36 - Open question
Why
What
Where
Who
How
Slide 37 - Drag question
Happy Wednesday!
Slide 38 - Slide
More lessons like this
Present simple/ vragende voornaamwoorden/persoonlijke voornaamwoorden
19 days ago
- Lesson with
47 slides
Engels
Middelbare school
mavo
Leerjaar 1
Object pronouns
October 2021
- Lesson with
14 slides
Engels
Middelbare school
vmbo k, vwo
Leerjaar 1
OBJECT INTERROGATIVE PRONOUNS EXERCISES
July 2023
- Lesson with
22 slides
Engels
Middelbare school
vmbo k, vwo
Leerjaar 1
Persoonlijke voornaamwoorden uitleg en oefeningen
20 days ago
- Lesson with
23 slides
Engels
Middelbare school
mavo
Leerjaar 1
Persoonlijke voornaamwoorden zelfstandig oefenen
19 days ago
- Lesson with
22 slides
Engels
Middelbare school
mavo
Leerjaar 1
Revision H1 Object & interrogative pronouns
September 2024
- Lesson with
11 slides
Engels
Middelbare school
mavo
Leerjaar 1
Object and interrogative pronouns
September 2021
- Lesson with
26 slides
Engels
Middelbare school
mavo
Leerjaar 1
Object and interrogative pronouns
September 2021
- Lesson with
23 slides
Engels
Middelbare school
mavo, havo
Leerjaar 1