Taaltaak: Hoe was je dag?

• NT2
• Secundair onderwijs

Hoe was je dag?

= Wat heb je vandaag allemaal gedaan?

Ik heb gewandeld.

Ik heb gewinkeld.

een museum

Ik heb een museum bezocht.

Ik heb pizza gegeten.

Ik heb met mijn vrienden iets gedronken .

Ik heb gegamed.

Ik heb gelachen.

Ik heb een film gekeken.

Ik heb gezwommen.

Ik heb foto's gemaakt.

Ik heb gevoetbald.

Ik heb gefietst.

Ik ben naar school geweest/gegaan.

Ik ben met de trein naar Antwerpen geweest/gegaan.

Ik heb mijn vrienden gezien./ Ik heb met mijn vrienden afgesproken.

Ik heb mijn vrienden gezien. OF Ik heb met vrienden afgesproken. OF Ik heb met vrienden gepraat.

Ik heb Nederlands gepraat./ Ik heb met mijn vriend gepraat.

Ik heb mijn vrienden gezien. OF Ik heb met vrienden afgesproken. OF Ik heb met vrienden gepraat.

Wat heb jij vorig weekend gedaan?
(Ik heb ... / Ik ben ...)

Wat heb jij vandaag al gedaan?
(Ik heb ... / Ik ben ...)

Wat heb jij gisteren gedaan?
(Ik heb ... / Ik ben ...)