Engels OpMaat

mandarijn is in het Engels
A
orange
B
melon
C
mandarin
D
tangerine
1 / 13
next
Slide 1: Quiz
EngelsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

mandarijn is in het Engels
A
orange
B
melon
C
mandarin
D
tangerine

Slide 1 - Quiz

Wat is ''moeilijk'' in het Engels?
A
Difficult
B
Simple
C
Improve
D
Move

Slide 2 - Quiz

Vertaal:
Cauliflower
A
broccoli
B
Gerbera
C
bloemkool
D
boerenkool

Slide 3 - Quiz

Wat is ''optillen'' in het Engels?
A
Till up
B
Tilling up
C
Lifting up
D
Lift

Slide 4 - Quiz

Hoe heten je ouders in het Engels?
A
Olders
B
Elders
C
Pairants
D
Parents

Slide 5 - Quiz

Wat betekent ''Turn Around''?
A
Omdraaien
B
Wegdraaien
C
Terug draaien
D
Tegen draaien

Slide 6 - Quiz

Vertaal:
peas
A
plas
B
vrede
C
erwtjes
D
grasveld

Slide 7 - Quiz

Wat betekent: ''Throw higher?''
A
Kan je hoger?
B
Gooi hoger
C
Hoe hoog is het?
D
Gooi lager

Slide 8 - Quiz

hoe spel je vliegtuig in het engels?
A
airplane
B
aeroplane
C
airplain
D
flyship

Slide 9 - Quiz

Vertaal:
stiefmoeder
A
stepmother
B
stephmother
C
stepmoter
D
stephmoter

Slide 10 - Quiz

Vertaal: broer
A
Bro
B
Brother
C
Broether
D
Brather

Slide 11 - Quiz

Vraag 6: Hoe schrijf je ''goedemorgen'' in het Engels?
A
Good Evening
B
Good Night
C
Good Morning
D
Good Bye

Slide 12 - Quiz

wat is: broek, in het Engels?
A
trousers
B
pants
C
leggings
D
jeans

Slide 13 - Quiz