Opdracht 3. persoonsvorm, gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp

Zinsdelen:
lijdend voorwerp
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1,2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Zinsdelen:
lijdend voorwerp

Slide 1 - Slide

Je weet al
  • hoe je de zin moet verdelen in zinsdelen
  • hoe je de persoonsvorm kunt vinden
  • hoe je het gezegde kunt vinden
  • hoe je het onderwerp kunt vinden

Slide 2 - Slide

Leerdoel
  • weten hoe je een lijdend voorwerp in een zin moet vinden.
  • een lijdend voorwerp in een zin kunnen vinden. 

Slide 3 - Slide

pv, gezegde en onderwerp
De docent geeft een boek aan Henk


Slide 4 - Slide

lijdend voorwerp
De docent geeft een boek aan Henk
Wie of wat + gezegde + onderwerp?
Wat geeft de docent?

Slide 5 - Slide

lijdend voorwerp
De docent geeft een boek aan Henk
Wie of wat + gezegde + onderwerp?
Wat geeft de docent? een boek
Let op: De docent geeft een enorm dik boek over het ontstaan van Nederland aan Henk

Slide 6 - Slide

Hoe vind je de pv (persoonsvorm)?
Geef twee manieren

Slide 7 - Open question

Hoe vind je het gezegde?

Slide 8 - Open question

Hoe vind je het onderwerp?

Slide 9 - Open question

Uitleg
  1. Lijdend voorwerp: wie / wat + gezegde + onderwerp?

De hond wilde de bal pakken
pv: wilde
gezegde wilde pakken
Wie wilde pakken? de hond (= onderwerp)
Wat wilde de de hond pakken? de bal (= lijdend voorwerp)



Slide 10 - Slide

De postbode | gaf | het pakketje | aan de buren.


Wat is het lijdend voorwerp?
A
gaf
B
de postbode
C
het pakketje
D
aan de buren

Slide 11 - Quiz

Laura | heeft | haar huiswerk | toch | gemaakt.


Wat is het lijdend voorwerp?
A
Laura
B
haar huiswerk
C
toch
D
heeft gemaakt

Slide 12 - Quiz

Hebben | jullie buren | ook | een dure vakantie | geboekt | via die site?

Wat is het lijdend voorwerp?
A
jullie buren
B
via die site
C
een dure vakantie
D
hebben geboekt

Slide 13 - Quiz

Klopt dit?

In een zin zit altijd een lijdend voorwerp. 
A
nee
B
ja

Slide 14 - Quiz

Klopt dit?

Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel (zoals op, in, aan, met, voor e.d.).
A
nee
B
ja

Slide 15 - Quiz

De clubleiding wil de vernielzuchtige supporters hun lidmaatschap ontnemen. Wat is het onderwerp?
A
De clubleiding
B
de vernielzuchtige supporters
C
hun lidmaatschap
D
zit er niet in

Slide 16 - Quiz

Volgende week donderdag haalt de taxichauffeur de reizigers om zes uur op. Wat is het onderwerp?
A
Volgende week donderdag
B
de taxichauffeur
C
de reizigers
D
om zes uur

Slide 17 - Quiz

Welke opgaven moeten we maken?​

Wat is het lijdend voorwerp?
A
Welke opgaven
B
we
C
moeten maken
D
zit er niet in

Slide 18 - Quiz

Onze leraar verzamelt oude auto's.​

Wat is het lijdend voorwerp?
A
Onze leraar
B
verzamelt
C
oude auto's
D
zit er niet in

Slide 19 - Quiz

De verliefde jongen kocht een roos.

Wat is het lijdend voorwerp?
A
De verliefde jongen
B
kocht
C
een roos
D
zit er niet in

Slide 20 - Quiz

Gisteren heeft mijn moeder alle shirts van ons elftal gewassen.
Wat is 'alle shirts van ons elftal'?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
persoonsvorm

Slide 21 - Quiz

Herhaling
pv, gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp

Slide 22 - Slide

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Elke vrijdagavond hang ik lekker op de bank
A
ik
B
hang
C
op de bank
D
elke vrijdagavond

Slide 23 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Sturen jullie ook altijd verjaardagskaarten?
A
jullie
B
verjaardagskaarten
C
Sturen
D
altijd

Slide 24 - Quiz

Wat is in de onderstaande zin het gezegde?

Het publiek moest lang op de huldiging wachten.
A
moest
B
wachten
C
moest wachten
D
de huldiging

Slide 25 - Quiz

Wat is het gezegde in de onderstaande zin?

De komende jaren zal de temperatuur stijgen.
A
zal
B
stijgen
C
zal gaan stijgen
D
zal stijgen

Slide 26 - Quiz

Wat is het onderwerp in de volgende zin:

Hebben Anouk en Wendy de opdracht nog niet gemaakt?
A
Anouk en Wendy
B
Hebben
C
de opdracht
D
gemaakt

Slide 27 - Quiz

Wat is het onderwerp in de volgende zin:

Gisteravond hebben veel mensen naar het nieuwe programma gekeken.
A
gisteravond
B
hebben
C
gekeken
D
veel mensen

Slide 28 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:

Gisteravond hebben mijn zus en ik een appeltaart gemaakt.
A
gisteravond
B
mijn zus en ik
C
gemaakt
D
een appeltaart

Slide 29 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:

Onder de tafel heeft mijn vader een cadeautje verstopt voor mijn neefje
A
onder de tafel
B
mijn vader
C
een cadeautje
D
voor mijn neefje

Slide 30 - Quiz