Oefenen voor toets HS3 en HS5

Oefenen voor toets HS3 en HS5
1 / 40
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Oefenen voor toets HS3 en HS5

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

1.........is een orgaan dat reageert op 2.................................
A
1= prikkel 2= impuls
B
1= zintuig 2= prikkel
C
1= impuls 2= zintuig
D
1= prikkel 2= zintuig

Slide 3 - Quiz

Als zintuigcellen prikkels opvangen worden hier impulsen van gemaakt. Hoe komen deze impulsen bij de hersenen?

Slide 4 - Open question

Fatima bakt een pizza in de oven. Als de pizza klaar is, pakt ze met een pannenlap de hete pizza snel uit de oven.
Met welke zintuigen neemt Fatima de pizza waar?

A
Alleen met tastzintuigen in de hand
B
Alleen met warmtezintuigen in de hand
C
Zowel met tastzintuigen als met warmtezintuigen in de hand
D
Zowel met tastzintuigen als met pijnzintuigen in de hand

Slide 5 - Quiz

Waar in je lichaam kunnen impulsen ontstaan?
A
hersenen en zintuigen
B
Hersenen en ruggenmerg
C
ruggenmerg en zintuigen
D
ruggenmerg en zenuwen

Slide 6 - Quiz

Waar dient de ooglens voor?
A
Zorgt dat licht op het netvlies valt
B
Het houdt de pupil altijd open
C
Beschermt het oog
D
Stuurt signalen naar het netvlies

Slide 7 - Quiz

Wat is het verschil tussen de gele vlek en de blinde vlek
A
De gele vlek is groter dan de blinde vlek
B
Blinde vlek heeft minder zintuigcellen
C
Een blinde vlek heeft geen zintuigcellen
D
De gele vlek is geel en de blinde vlek zwart

Slide 8 - Quiz

Hoe ontstaat een impuls in het oog?
A
Een lichtimpuls raakt het netvlies
B
Zintuigcellen in netvlies reageren op lichtprikkel
C
De iris en de lens zetten prikkels om

Slide 9 - Quiz

Het vaatvlies zorgt voor :
A
traanvocht
B
voeding en zuurstof
C
licht waarnemen
D
stevigheid

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Slide

van links
naar rechts
iris met pupil
hoornvlies
glasachtig lichaam
lens
netvlies
vaatvlies
harde oogvlies
oogzenuw

Slide 12 - Drag question

Je bent in een donkere kamer.
Wat gebeurt er met de pupil als je het licht aan doet?
En welke spiertjes trekken dan samen?
A
De pupil wordt groter. De kringspiertjes.
B
De pupil wordt kleiner. De kringspiertjes.
C
De pupil wordt groter. De lengtespiertjes.
D
De pupil wordt kleiner. De lengtespiertjes.

Slide 13 - Quiz

Waardoor kun je scherp zien; dichtbij, maar ook in de verte?
A
Doordat er een beeld zowel voor als achter het netvlies kan ontstaat.
B
Doordat de vorm van het netvlies verandert.
C
Doordat het beeld op het netvlies wordt omgedraaid.
D
Doordat de bolvorm van de ooglens kan veranderen.

Slide 14 - Quiz

Je bekijkt iets dat dichtbij is.
Welke vorm heeft de lens?
Is het straallichaam dan gespannen of ontspannen?
A
De lens is bol. Het straallichaam is gespannen.
B
De lens is bol. Het straallichaam is ontspannen.
C
De lens is plat. Het straallichaam is gespannen.
D
De lens is plat. Het straallichaam is ontspannen.

Slide 15 - Quiz

Het hoornvlies is een deel van het 
Het licht wordt opgevangen door het
Het oog krijgt belangrijke stoffen via het 
harde oogvlies
netvlies
vaatvlies

Slide 16 - Drag question

Jason heeft een zeldzame oogziekte. Hij ziet niet scherp meer en alles is wat vervaagd.
Welk deel van het oog is waarschijnlijk aangetast?
A
de blinde vlek
B
de gele vlek
C
de ooglens
D
de oogzenuw

Slide 17 - Quiz

Sandra schijnt met een felle zaklamp in de ogen van Mirjam.
Goed of fout: Door het licht spannen de lengtespiertjes in de iris zich aan.
A
goed
B
fout

Slide 18 - Quiz

Susan kan in de klas het bord niet meer goed lezen. In haar boek lezen gaat wel goed.
Valt het scherpe beeld van het bord vóór of achter het netvlies?
A
vóór het netvlies
B
achter het netvlies

Slide 19 - Quiz

Uit welke 4 onderdelen bestaat een plant?

Slide 20 - Open question

Welke onderdeel vervoert water en voedingsstoffen?
A
Wortel
B
Bloem
C
Stengel
D
Bladeren

Slide 21 - Quiz

Wat zit er in het water dat een plant uit de grond opneemt?

Slide 22 - Open question

Waar in de bladeren worden de voedingsstoffen voor de hele plant gemaakt?
A
Bladgroenkorrels
B
Nerven
C
Celkern
D
Bladsteel

Slide 23 - Quiz

Hoe komen bladeren aan hun water?
A
Via de cellen aan de buitenkant
B
Via de vaatbundels en de nerven
C
Via de huidmondjes
D
Ze maken zelf water

Slide 24 - Quiz

Hebben planten ook organen?
A
ja
B
nee

Slide 25 - Quiz

Hoe heten planten die stevigheid krijgen door water?

Slide 26 - Open question

Waarom zitten er in bladeren bladgroenkorrels?
A
voor vervoer van water en voedingsstoffen
B
voor stevigheid
C
om eigen voedsel te maken
D
om reservevoedsel op te slaan

Slide 27 - Quiz

waaruit bestaan de nerven
van een plant?
A
bladmoes
B
vaten
C
hout
D
draden

Slide 28 - Quiz

Van welke plant eet je de wortel?
A
asperges
B
sla
C
rode biet
D
prei

Slide 29 - Quiz

Van welke plant eet je de stengel?
A
sla
B
bieten
C
asperges
D
andijvie

Slide 30 - Quiz

Van welke plant eet je de bladeren?
A
aardappels
B
bieten
C
asperges
D
spinazie

Slide 31 - Quiz

Welk onderdeel van een zaadje heeft als taak bescherming?

Slide 32 - Open question

Uit welk onderdeel van een zaadje haalt een kiemplantje zijn voedsel?

Slide 33 - Open question

Waar vindt lengtegroei plaats?
A
Aan de bovenkant van een stengel
B
Op de plek waar de wortels aan de stengel vastzitten
C
Aan de onderkant van een wortel

Slide 34 - Quiz

Door welke 2 processen
groeit een plant?

Slide 35 - Open question

Waardoor wordt een nieuwe stuk tak beschermd voordat deze uitloopt?
A
Door de eindknop
B
Door de zijknop
C
Door de knopschubben
D
Door het ringlitteken

Slide 36 - Quiz

Zet op volgorde van binnen naar buiten
binnen
buiten
bast
houtcellen
schors
groeilaag

Slide 37 - Drag question

Hiernaast zie je uitvergroot een deel van de binnenkant van een boomstam.
In ongeveer hoeveel jaar is dit deel gegroeid?
A
4 jaar
B
4,5 jaar
C
5 jaar
D
9 jaar

Slide 38 - Quiz


Hoeveel zwarte bolletjes staan er op de afbeelding?
A
28
B
14
C
7
D
geen

Slide 39 - Quiz

0

Slide 40 - Video