meedenken H7 en H8

meedenken H7 en H8
met terugblik op prehistorie en oudheid
1 / 30
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

meedenken H7 en H8
met terugblik op prehistorie en oudheid

Slide 1 - Slide

In welk land begon de industriële revolutie?
A
Frankrijk
B
Duitsland
C
Nederland
D
Engeland

Slide 2 - Quiz

Waar begon de Industriële revolutie?
A
In de scheepsbouw
B
In de textielnijverheid
C
In de zadelmakerijen
D
In de landbouw

Slide 3 - Quiz

Noteer 2 redenen voor de snelle economische groei in Engeland in de tweede helft 19e eeuw.
A
goedkope grondstoffen uit koloniën
B
grote uitbreiding textielnijverheid
C
grote stijging landbouwproductie
D
groei slavenhandel

Slide 4 - Quiz

welke soort samenleving ontstond er door de I.R.?
A
een standensamenleving
B
een gelaagde samenleving
C
een homogene maatschappij
D
een klassenmaatschappij

Slide 5 - Quiz

Noem het belangrijkste verschil tussen een standensamenleving en een klassenmaatschappij.

Slide 6 - Open question

De IR zorgde voor de komst van het kapitalisme want....
A
er werden weinig lonen betaald
B
de grote ondernemers wilden zoveel mogelijk winst halen
C
er was geen vrije marktwerking
D
in de fabrieken waren slechte omstandigheden

Slide 7 - Quiz

wat heb je nodig om als mensen bij elkaar te horen
A
zelfde taal, geschiedenis, cultuur
B
zelfde taal en grond
C
grondgebied
D
zelfde cultuur

Slide 8 - Quiz

wat verstaan we onder nationalisme

Slide 9 - Open question

Door de Industriële revolutie was er behoefte aan
A
polders
B
grondgebied
C
gezelligheid
D
kolonies

Slide 10 - Quiz

Om welke economsche reden wilden landen kolonies hebben?
A
voor goedkope arbeiders
B
voor goedkope grondstoffen en afzetmarkt
C
voor goedkope grondstoffen en arbeiders
D
voor arbeiders en afzetmarkt

Slide 11 - Quiz

Om welke politieke reden wilde landen kolonies hebben?
A
het hebben van kolonies gaf aanzien
B
het hebben van kolonies leverde geld op
C
het superioriteitsgevoel van de europeanen
D
Het brengen van beschaving

Slide 12 - Quiz

hoe noemen we de vorm van koloniseren in verband met de IR?
A
modern nationalisme
B
modern imperialisme
C
nationalisme
D
imperialisme

Slide 13 - Quiz

Wat verstaan we onder verzuiling
A
het namaken van de zuilen uit de grieks-romeinse cultuur
B
de verdeling van de samenleving in een gelovige en ongelovige zuil
C
de schoolstrijd
D
de verdeling van de samenleving in 2 politieke en 2 religieuze zuilen

Slide 14 - Quiz

Welk kenmerkend aspect past er bij de opkomst van de sdap?
A
voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces
B
de opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme
C
discussies over de ‘sociale kwestie’
D
de opkomst van emancipatiebewegingen

Slide 15 - Quiz

waar ging de schoolstrijd over?
A
Het oprichten van christelijke scholen
B
de noodzaak voor het bestaan van christelijke scholen omdat openbare scholen slecht onderwijs gaven
C
gelijke financiering voor openbaar en christelijk onderwijs
D
ontzuiling

Slide 16 - Quiz

Wat past niet bij de levenswijze van jagers en verzamelaars?
A
vrouwen verzamelen mannen jagen
B
het gebruik van landbouwgereedschappen
C
het maken van grottekeningen
D
nomadenbestaan

Slide 17 - Quiz

Wat zorgde voor het ontstaan van vaste woonplaatsen?
A
bevolkingsgroei
B
klimaatverandering
C
verzuiling
D
overpopulatie

Slide 18 - Quiz

In Borger staat het grootste hunebed van Nederland. Wat weten wij van de makers door het bestaan van dit Hunebed?
A
ze trokken rond in kleine groepen
B
ze hadden een duidelijke taakverdeling
C
er waren meer mannen dan vrouwen
D
Ze hadden een vaste woonplaats

Slide 19 - Quiz

wat is geen gevolg van irrigatielandbouw?
A
het ontstaan vaste woonplaatsen
B
het schrift ontstond
C
specialiseren in verschillende beroepen
D
Er ontstonden sociale lagen

Slide 20 - Quiz

Wanneer houdt de prehistorie op?
A
als er koningen komen
B
als de landbouw begint
C
als de eerste steden ontstaan
D
als het schrift ontstaat

Slide 21 - Quiz

Wat verstaan we onder de pax romana?

A
de vrede binnen het Romeinse rijk
B
de vrede tussen de Germaanse stammen
C
de val van het Romeinse rijk
D
de volksverhuizingen

Slide 22 - Quiz

Wat is geen uiting van de klassieke vormentaal?
A
toga dragen
B
badhuis
C
zuilen
D
kerktoren

Slide 23 - Quiz

Wat is geen monotheïstisch geloof?
A
De Islam
B
Het Christendom
C
Het Jodendom
D
het geloof van de Grieks-Romeinse cultuur

Slide 24 - Quiz

Wat leidde tot de val van het Romeinse Rijk?
A
Bevolkingsgroei onder de Germanen
B
minder soldaten onder de Germanen
C
minder soldaten om het rijk te beschermen
D
Bevolkingsgroei onder de Romeinen

Slide 25 - Quiz

Waar wonen horigen?
A
in de stad
B
op een domein
C
hebben een zwervend bestaan
D
in een dorp

Slide 26 - Quiz

Wie is niet de baas van een horige?
A
een abt van een klooster
B
een adelijke heer
C
de koning
D
een gilde

Slide 27 - Quiz

Hoe noemen we het stelsel met leenheren, leenmannen en vazallen?
A
hofstelsel
B
domein
C
ecologisme
D
feodalisme

Slide 28 - Quiz

waar ontstonden geen nieuwe steden?
A
bij een burcht
B
bij een belangrijke weg
C
op een eiland
D
bij een rivier

Slide 29 - Quiz

Wat is geen stadsrecht?
A
het recht een muur om de stad te bouwen
B
het recht om zelf recht te spreken
C
het recht om een kerk te bouwen
D
het recht om zelf de stad te verdedigen

Slide 30 - Quiz